2013 - 13de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

IEMAND ALS JEZELF

 

 

 

EVENVEEL ALS JEZELF

Aan Jezus werd eens gevraagd: ‘Wat is het voornaamste gebod?’ Jezus zei toen, dat je God moet liefhebben en de naaste als jezelf. Deze uitspraak is populair geworden. U kende hem vast!
‘Je naaste liefhebben als jezelf...’ Er zijn theologen die niet tevreden zijn met deze vertaling omdat ze geen recht doet aan de bedoeling van de zin. Martin Buber bijvoorbeeld. Hij vertaalt het zo: ‘heb u naaste lief..., hij ís als uzelf. Voor taalliefhebbers: ‘als uzelf’ wordt dan niet als een bijwoordelijke bepaling gelezen van liefhebben, maar als een bijvoeglijke bepaling van ‘naaste’. (Schrift 264 v.Broekhuizen) Eigenliefde is immers niet de maat van alle dingen. Je moet van je naaste niet evenveel of weinig houden al van jezelf. Nee, je moet hem beminnen, want hij is er zo een als jij bent!

 

HIJ IS ALS JEZELF

‘Wie is je naaste?’, wordt Jezus gevraagd. Hij vertelt dan de beroemde parabel van de Samaritaan. Deze volksvijand verzorgt de gewonde die de priester had laten liggen. Dan vraagt Jezus aan zijn gehoor: ‘wie van de voorbijgangers was nu de naaste van de gewonde?’ De vraag is dus niet ‘wie is jouw naaste?’, maar: ‘voor wie ben jij de naaste?’

 

BOZE BRIEF
Galatië ligt in Klein-Azië, ergens in Turkije bij het huidige Ankara. De apostel Paulus heeft er rond het jaar 50 het Christendom gebracht. De Galaten, een Keltisch volk uit Frankrijk, omarmden de nieuwe leer met graagte. Paulus was van mening dat Jezus de Joodse wet zo perfect vervuld had, dat die nu achter ons lag. We waren ervan bevrijd. De besnijdenis en andere oude verplichtingen waren vervangen door de vrijheid en het gebod van de liefde. Deze hele strijd over het loslaten van de oude wet, werd ook uitgevochten onder de apostelen in Jeruzalem. Maar nu had Paulus gehoord dat er leraren in Galatië waren aangekomen die de christenen hadden overgehaald om zich te laten besnijden. Hij is boos over deze stap terug en schrijft een felle brief. Het thema uit Leviticus over het voornaamste gebod en wat Jezus daarover dacht, is onderwerp van de brief.

 

WET TEGENOVER VRIJHEID

Paulus stelt twee machten tegenover elkaar: de zelfzucht en de Geest. Ze zijn elkaars tegendeel. Zelfzucht ontstaat uit angst. Ze komt voort uit een gebrek aan levensdurf. Ze is niet bevrijd en ze maakt ook niet vrij. Daartegenover staat de Geest. God is het Degene die iedereen en alles overstijgt en verbindt. God nodigt uit tot overgave. Geloof in Hem bevrijdt; het is de ontsnapping uit het noodlot en uit de greep van alles wat voorbijgaat.

 

OVERGAVE TEGENOVER VERBITTERING
De oude grootmoeder zat in haar stoel tevreden naar buiten te kijken. Toen ze mij zag, begon ze breed te lachen. Vergenoegd klapte haar handen zachtjes tegen elkaar. ‘Wat fijn dat ik u nog eens zie!’, zei ze oprecht. ‘Ik kwam u condoleren’, zei ik ernstig. Haar gezicht kreeg een bedroefde trek. Een kleindochter was verongelukt tijdens een vakantie. Een afschuwelijk verkeersongeval had een toekomst vol mogelijkheden teniet gedaan. Voor de nabestaanden is een ongeval dat zo plotseling en zo ver weg toesloeg, bijna niet te verwerken. Ik had met haar te doen. De afgelopen jaren had ik haar al twee keer eerder gecondoleerd met het verlies van een kind. Ze knikte wat voor zich uit en zei toen zacht: ‘Het was een lieve meid. Ze greep met haar knuistjes altijd de bril van mijn neus.’ Terwijl ze het zei, spreidde ze haar handen alsof ze haar vasthield. Even sloeg ze haar ogen op naar de hemel en zuchtte: ‘het zal wel ergens goed voor zijn!’ Toen zocht ze naar haar zakdoek voor een geluidloos wenen. ‘Het zal wel ergens goed voor zijn’, die gedachte is niet door zelfzucht ingegeven. Ze vertrouwt erop dat deze afschuwelijke gebeurtenis in samenhang met het geheel van de schepping ergens zin en betekenis heeft. Ze kon die niet bevatten, maar ze gaf zich eraan over. Het was de enige hoop die haar kon bevrijden en behoeden voor bitterheid. Het ging tenslotte niet om haar, maar om iets dat zoveel groter was.

 

RUIMTE DIE ROEPT
Iemand had ooit aan Jezus gevraagd: ‘Heer, laat mij eerst teruggaan om mijn vader te begraven.’ Toen had Jezus gezegd: ‘Laat de doden hun doden begraven; maar jullie, ga heen en verkondig het Rijk Gods.’ ‘Wie de hand aan de ploeg slaat maar omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Rijk Gods.’ Gods koninkrijk bestaat niet uit de dingen waaraan je je wilt vastklampen maar het is de ruimte die je wegroept en die je lokt! Het is niet de vlucht in jezelf, maar de liefde voor de naaste..., want die is er een zoals jij bent.

 

ALS JIJ MIJ WAS

Lieve kinderen. Omdat het zo warm was had mamma een verrassing. ‘Kijk, een speciaal toetje!’ Ze zette een bak ijs op tafel. Met een groot mes hakte ze daar wat onhandig vier stukken uit. Jannus en Cobi keken oplettend toe; of de stukken ook allemaal even groot waren. Jannus schrokte het ijs naar binnen, want er was nog wat over. ‘Mag ik dat?’, vroeg hij toen. ‘Ik wil ook’, riep Cobi met de lepel in de mond. ‘Ik was eerst’, riep Jannus. ‘Dat is niet eerlijk’, zei Cobi. Mamma sneed de overgebleven klomp in tweeën. ‘Als jij Cobi was, dan wilde je ook nog een beetje!’ En vervolgens: ‘En als jij Jannus was dan wilde je ook de helft’. Cobi en Jannus zeiden niets meer. De buit was binnen. Na de afwas hoorde mamma door de kier van de achterdeur Jannus praatte. Hij stond bij het konijnenhok en stak groene blaadjes door de tralies. ‘Lieve Jakob, als jij mij was dan had je liever een ijsje dan weegbree! Ben maar blij dat jij mamma niet bent... Dan kreeg je alleen maar broccoli!’