2016 - 3de zondag van Pasen © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

 

 

ALS HIJ MAAR LEEFT BIJ ONS!

 

 


KRIMP
In de week voor Pasen had ik - zoals elk jaar - een paasstol gekocht. Thuis viel me op dat er op de doos niet ‘Paas-brood’ stond, maar ‘Feestbrood’. Even dacht ik nog, dat het brood misschien nog uit de kersttijd stamde, maar iemand merkte op: ‘We mogen ook geen “paaseieren” meer zeggen, maar “gekleurde eieren.”’ Kennelijk wordt het woord ‘Pasen’, onder invloed van het groeiende wantrouwen tegenover religies, verdrongen. Zou men weten dat het oorspronkelijk een Hebreeuws woord is? ‘Pesach’, uittocht? ‘Dus dan zullen we de Pieten maar groen, geel en blauw verven, en de eieren zwart maken!’, dacht ik geërgerd. Het komt natuurlijk door het religieus fanatisme van bewegingen die zich Islamitisch noemen, maar zeker ook door de krimp onder de gelovigen in Nederland. Die gaat de laatste jaren erg hard. Enkele weken geleden nog, was er een bijeenkomst voor jonge mensen die in het komende jaar een kerkelijk huwelijk gaan sluiten. Ze kwamen uit Voerendaal en Simpelveld. Het waren ontroerend openharige avonden. De jongelui hadden ervoor gekozen om voor de kerk te trouwen, dus het was een selecte groep. We begonnen met het voorlezen van het verhaal van Adam en Eva. Ik vroeg: ‘Wie kent dit verhaal?’ Niemand dus! Niemand had ooit van Adam en Eva gehoord! Het verraste mij wel, maar hoe zouden ze er ook over gehoord hebben? Niet op school, niet thuis, niet van telekids of facebook! Sinds de laatste wereldoorlog heeft de ontkerkelijking flink doorgezet. Er kwamen minder priesters. In de parochies minder kapelaans; ze werden steeds ouder; minder huisvisites, minder lesgeven, minder ziekenbezoek. Als dat twee generaties geduurd heeft, dan dreigt het gebouw in te storten.

GROEI
De evangelist Johannes telde veel minder leden in zijn gemeente dan er parochianen zijn in Voerendaal. Het verschil is, dat onze parochie krimpt; de kerk van Johannes was in de groei! En daarover gaat het evangelie van vandaag. De leerlingen zijn aan het vissen. U hoort de belofte van Jezus: ‘Ik zal mensenvissers van jullie maken!’ Aanvankelijk lukt dat niet, maar met hulp van de Heer vangen ze 153 vissen. Er dreigt zelfs een scheuring. Men neemt aan dat er in de tijd van Johannes 153 gemeentes bestonden. Het verhaal vertelt hoe ze in die aanwas de hand van de Heer ervoeren. Dat lijkt me de uitdaging van dit verhaal. Zouden wij ook de nabijheid van de Heer kunnen ervaren, maar nu in de krimp? Kan een kleinere kerk in de barmhartigheid die ze toont, evengoed gestalte geven aan de Levende in haar midden? ‘Houd van de kudde’, zegt Jezus tegen Petrus. Hij vervangt het beeld van een school vissen door dat van een kudde lammeren. Petrus, die de Heer driemaal verraden had, heeft intussen meer dan genoeg bewezen dat hij van zijn kudde hield. Hij was als martelaar gestorven.

STILSTAND
Dit geeft het verhaal een onverwachte wending! Jezus zegt - vrij vertaald - tegen Petrus: ‘Als je jong bent, trek je zelf je broek aan, en je gaat waarheen je maar wilt! Als je oud bent, komen anderen je aankleden en brengen je waar je niet wil zijn!’ Dat zinnetje beschrijft de schrik van menig oudere. Ik hoor het hun kinderen vertellen! Over hoe onafhankelijk moeder altijd was geweest. Hoe strak pa de touwtjes in handen hield. Hoe moeilijk het werd toen ze niet meer kon handwerken, niet meer kon lezen. Hoe hij gescholden had toen hij niet meer auto mocht rijden. Het zou nog erger worden. Hij kon tenslotte zijn boterham niet meer smeren. Zij kwam niet meer zelf het bed uit en wist de namen van de kleinkinderen niet meer. Tegelijkertijd hoor ik vaak nog iets anders. Namelijk hoeveel liefdevolle momenten er waren geweest sinds ze wat meer hulp accepteerden. Hoe pa zachter was geworden en dankbaarder. Hoe hij zijn genegenheid veel duidelijker onder woorden bracht en hoezeer dit zijn kinderen geraakt had. Hoe ontroerd ze waren door de erkenning die ze van moeder kregen in haar laatste jaren. Ze zouden ze voor geen goud gemist willen hebben.
Misschien is het niet zo erg als er gebeurt waar je zo bang voor was, dat anderen je weg bepalen. Petrus vindt er zijn levensvervulling. Menigeen heeft in zijn afhankelijkheid diepe indruk gemaakt op zijn dierbaren. Die fase kun je ook als een opgave zien, waar veel geluk te vinden is.
En net zo: het is niet erg als je in een krimp zit. Als je er maar iets van maakt. Als de Heer maar de levende is in ons midden, als je barmhartigheid van God maar ervaren kunt.

OP BEZOEK
Lieve kinderen. ‘Mag ik mee? Mag ik mee?’ Gaby stond er bij te springen. Mamma ging naar ‘t Brook. Boodschappen brengen aan oma. Gaby ging graag mee. Oma zat meestal in een grote kamer met allemaal andere oma’s en een paar opa’s. De meesten zaten in een rolstoel. De oma’s keken vriendelijk en lachtten. Sommigen zaten te snurken. Eentje bibberde zo hard dat ze er niet langs durfde lopen.  Ze vroegen altijd: ‘Wie ben jíj dan?’ En dan zei Gaby: ‘Gaby!’ En dan zeiden ze: ‘Wat een mooie naam! Je bent al groot.’ Als ze bij oma kwam, dan mocht ze oma’s tas openmaken en daar zat altijd iets lekker is. Ze hoefde niet aan mamma te vragen of ze het mocht hebben, want ze had het van oma. Daarna kwam het mooiste: dan mocht ze de rolstoel duwen. Dat was niet gemakkelijk. De remmen moesten van de wielen. Gaby duwde uit alle macht. Het begin was moeilijk, maar als ze eenmaal vaart hadden viel het best mee. ‘Tuut-tuut!’, riep ze op de gang. En tegen iedereen die ze tegenkwam zei oma: ‘Dat is mijn kleindochter, dat is Gaby.’ ‘Oma’, zei Gaby toen ze naar huis moest, ‘als ik ook oud ben, dan kom ik bij je wonen!’