oogstdankfeest 2019 © Harrie Brouwers, Voerendaal






LEZING UIT DE PROFEET VAN KAHLIL GIBRAN
Eens sprak de profeet over ons voedsel.
Hij zei: Wat zou het mooi zijn
wanneer u kon leven van de geur van de aarde, 
en - zoals een plant - gevoed werd door het licht!
Maar u moet doden om te eten;
en om te drinken, moet u de pasgeborene 
beroven van de moedermelk...
Wel, maak daar dan  een eredienst van! 
 
Laat uw tafel een altaar zijn,
waarop de volkomenheid en de onschuld
van bos en veld, wordt opgeofferd aan de mens.
Als u een dier doodt, zeg dan in uw hart:
‘uw dood raakt mij ook.’ 
‘De wet die u aan mij overleverde,
zal mij overleveren aan een hogere macht.’
‘Uw bloed en mijn bloed zijn het sap 
dat de boom van de hemel doet groeien.’
En als u een appel met uw tanden vermaalt, 
zeg dan in uw hart: ‘u zult in mijn lichaam voortleven, 
de bloesem van uw ochtend zullen opbloeien in mijn hart,
en uw geur zal in mijn adem zijn.
Samen zullen we dansen in de zon en in de regen!’
 
En wanneer u in de herfst 
de druiven in de wijnpers doet,
zeg dan in uw hart:
‘Ook ik ben een wijgaard 
en ook mijn vruchten zullen worden uitgeperst
en bewaard in eeuwige vaten.’
En wanneer u op een winteravond een glas wijn tapt,
laat er dan een lied klinken bij elk glas
als een herinnering aan de herst, de wijngaard en de perskuip!


Mc 4, 26
Jezus vertelde: ‘Het gaat met het Rijk van God als met een man 
die zijn land bezaait; hij slaapt en staat op, ‘s nachts en overdag, 
en intussen kiemt het zaad en schiet op, 
maar hij weet niet hoe. 
Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort, 
eerst de groene halm, dan de aar, 
dan het volgroeide graan in de aar. 
Zodra de vrucht het toelaat, slaat hij er de sikkel in, 
want het is tijd voor de oogst.’
En verder: ‘In welke gelijkenis 
zullen we het Rijk van God voorstellen? 
Het lijkt op een mosterdzaadje. 
Wanneer dat gezaaid wordt in de grond, 
is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; 
maar eenmaal gezaaid, schiet het op 
en wordt groter dan alle tuingewassen, 
en het krijgt grote takken, zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen.’


PLAATS VOOR GOD


DE TUINMAN
Uit 1944 stamt een parabel van de Britse filosoof John Wisdom. Het verhaal duikt later vaak op in de theologische litteratuur. Het gaat zo:
Twee geleerden wandelden door een oerwoud. Plotseling worden ze getroffen door een bijzonder mooie plek met prachtige bloemen en vruchten. 
‘Er moet een tuinman zijn die dit tuintje met veel liefde verzorgt’, zucht de een. 
‘Onzin’, meent de ander. 
De geleerden besluiten om te onderzoeken of er een tuinman is. Ze zetten een tentje op en houden de tuin nauwlettend in het oog, maar na enkele weken hebben ze nog steeds geen tuinman gezien. 
‘Zie je wel’, zegt de scepticus, ‘er is niemand.’ 
‘Ja, maar het zou een onzichtbare tuinman kunnen zijn’, oppert de ander, ‘een onzichtbare, onhoorbare tuinman.’ 
De mannen zetten prikkeldraad om de tuin, ze plaatsen schrikdraad; er komen zelfs waakhonden. Maar de cirene gaat niet loeien en de honden slaan niet aan. ‘Nou is wel bewezen dat dit parkje zonder tuinman is ontstaan’, zegt de een. Maar de gelovige is niet overtuigd. 
‘Het zou een onzichtbare, niet te ruiken tuinman kunnen zijn, die ongevoelig is voor electriciteit.’ 
Dan besluit de scepticus: 
‘Wat is dan nog het verschil tussen een onzichtbare en immer ontwijkende tuinman en helemaal geen tuinman?’

SECULARISATIE
Het verhaal illustreert wat er de afgelopen eeuw is gebeurd: de zogenaamde secularisatie. Ooit waren onze voorouders ervan overtuigd dat God persoonlijk en elk jaar opnieuw, vruchtbaarheid schonk aan de aarde. 
Allerlei riten en speciale heiligen en feesten hingen hiermee samen. Het offeren bijvoorbeeld van de eerste vuchten. Maar geleidelijk veranderde het beeld van God. Steeds minder was God een kracht tussen de andere krachten, een schakel tussen kunstmest, licht en regenbuien.
De vraag is gerechtvaardigd, zeker hier en nu, wat dan de plaats voor God is in het hele proces van zaaien, oogsten en dineren?

KONIJN OF GEHAKT
Jaren geleden was ik bij vrienden uitgenodigd op het kerstdiner. Voor het eten vond een wandeling plaats; niet zo lang, want er waren kleine kinderen bij. We wandelden door het bos naar Imstenrade. Ik liep met de kleine Julie de heuvel op. 
‘Blijf jij ook eten?’, vroeg ze. 
‘Ja, als het mag!’ Ze moest er even over nadenken en vervolgde toen: 
‘Lust je konijn?’ De vraag verraste me. Als kind hadden we niets liever gegeten dan konijn, het liefst een de kleine kogeltjes nog in het vlees. Zelf Fanny had me gesmaakt, het konijn dat we het hele jaar met weegbree hadden gevoed. Daarom vroeg ik: 
‘Lus jij geen konijn?’ 
‘In vind konijnen lief’, zei Julie. En alsof dat niet antwoord genoeg was, vervolgde ze: 
‘Ik vind het zielig als die worden doodgemaakt!’ 
‘Jij eet helemaal geen vlees?’, vroeg ik. 
‘Alleen gehakt’, verzekerde ze mij. Ze vervolgde: ‘Vind jij het niet zielig dat konijntjes worden doodgeschoten?’ 
Ik wilde antwoorden dat ik het wel zielig vond, maar dat ik het nog zieliger vond om daar vervolgens gehakt van te stampen, maar dat leek me niet erg pedagogisch, dus ik hield mijn mond. 
Het zat Julie dwars. Ze verlangde nog naar een rechtvaardige wereld, en onrecht begon voor haar al aan het kerstdiner. En toen, omdat de grote mensen het antwoord schuldig bleven, toen kwam ze zelf met de oplossing. 
‘Weet je wat ik denk?’, vroeg ze. 
‘Ik denk dat alleen de stoute konijnen worden opgegeten’. Julie wilde zich die veiliggestelde wereld niet meer laten afnemen dus sneed ze gauw een ander onderwep aan, keek om zich heen en vroeg: 
‘Zijn hier ook kabouters?’

EERBIED EN DANKBAARHEID
Wat wij van Juli en van alle kinderen kunnen leren is dit: heb eerbied voor het voedsel dat je eet. Of, zoals de Syrisch christelijke dichter uit de twintiger jaren -Kahlil Gibran, in de eerste lezing - zei: Als je dan toch dieren dood om je te voeden, maak er dan een ere-dienst van! 
We kunnen God niet aanwijzen als een schakel in het wonderlijke proces van vruchtvorming; het mysterie voltrekt zich autonoom, maar de naam van God valt als ik met eerbied vervuld wordt, als ik een kruisteken maak voor het eten, als ik mijn dagelijks brood niet vanzelfsprekend vind, maar iets van dankbaarheid voel. 
Daar valt het woord ‘God’ op zijn plaats. Om dat onnoembare gevoel van verwondering en erkentelijkheid uit te zeggen. Dat doen we vandaag!


'JANTJE'
Lieve kinderen. Ik ken een mop over Jantje. Ik heb die nooit durven te vertellen in de kerk. De mop is namelijk een beetje vies, maar hier op de boerderij kan ik het wel doen, hoop ik! Een boerderij staat wat dichter bij de schepping dan een school of een kerk...
De juf had verteld waar het voedsel vandaan kwam: eieren uit de kip, melk uit de koe..., ‘En uit de kameel!’, riep iemand. ‘En uit de geiten!’, vulde Koen aan, die het altijd beter wist. De rabarber komt uit een plant, de appel uit een boom, friet uit de grond, chocola ook uit de boom, popcorn van een maïsveld en de pinda was een peulvrucht...  Jantje was verrukt en wilde alles weten... 
Die middag stond hij in de supermacht. Hij keek verrukt om zich heen. Hoge schappen vol eten - tot het plafond: pruimen, blikjes soep, kaas en koekjes, chocomel, noten en chips, kauwgum, spritsen, kersenyoghurt... allemaal uit bossen, weien en zeeën samen gebracht.
Hij strekt zijn armen uit, en riep uit: ‘En dan te bedenken’ - hij draaide een rondje om zijn eigen as - ‘en dan te bedenken... dat dit allemaal poep moet worden!’