2019 - 33ste zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal
'JE MAG BANG ZIJN!'
HOEFT NIET!
'JE MAG BANG ZIJN!'
HOEFT NIET!
Ik zat eens in een overvolle wachtruimte van de gipskamer in het ziekenhuis. Tegenover me zat een moeder met een jongen van een jaar of twaalf. Hij zat voortdurend op zijn stoel te wiebelen en zijn moeder had hem al een paar keer gevraagd om toch vooral stil te blijven zitten. Omdat dit niet hielp zei ze - iets feller dan ze bedoeld had -: ‘je hoeft helemaal niet bang te zijn!’
Het is ook vaak tegen mij gezegd: ‘je hoeft niet bang te zijn!’ ‘Je hoeft niet bang te zijn, ieder vliegtuig dat opgestegen is, is ook weer op aarde teruggekomen.’ ‘Je hoeft niet bang zijn; je krijgt een verdovingsspuitje.’ ‘Je hoeft niet bang te zijn want de naald is maar heel dun.’ ‘Je hoeft niet bang te zijn want er zijn al miljoenen mensen in de scan geweest.’ ‘Je hoeft niet bang te zijn, want die rat is banger voor jou; en blaffende honden bijten niet.’
Alsof angst een kwestie is van ‘hoeven’ of ‘mogen’. Ik weet ook wel dat het niet hoeft, maar ik bèn het wel! Angst hoort bij het leven! Mensen zijn bange apen. Elke mens draagt angst met zich mee. Angst ligt voortdurend op de loer. Een krakende deur in de nacht, een opwaaiende gordijn in je gezicht, een plotselinge schreeuw van een kater links achter je oor..., het kan je plotseling doen verstijven.
MAG NIET
MAG NIET
En dan hebben we ook nog geleerd gekregen, dat we ook nog bang moeten zijn voor het bang zijn. ‘De andere kinderen zullen je uitlachen.’ ‘Je bent een grote meid of een grote jongen!’ Dus probeer je je angst te verbergen - maar hij is er wel! Mensen zijn bang dat er overal hele kleine gemene, oncontroleerbare, diertjes, of microben of schimmels of virussen ons belagen. We vrezen dat overal cellen klaar liggen om tumoren te ontwikkelen. Mensen hebben buikpijn en denken onmiddellijk het allerergste. Ze strelen hun kleinkind en zijn bang dat ze het van het balkon laten vallen. Ze zetten een stapje van de reling terug, maar ze zeggen er maar niets over! We zijn bang voor overvallers. Maken in het donker de deur niet meer open. ‘Sluipt daar iemand op de overloop?’ ‘Was dat het tuinhek niet?’ We zijn bang een plein onbeschermd over te steken, of dat een spin ‘s nachts in een neusgat kruipt. We zijn bang dat ons kind net in het vliegtuigje zit dat in Nicaragua is neergestort; uit de lucht geschoten of door een mankement niet in staat de berg over te komen. Er is zo onnoemlijk veel angst en we zwijgen er meestal over.
Wat is dan het evangelie een opluchting. Jezus is niet bang om de angsten te benoemen. ‘Ja! Er komen epidemieën!’ ‘Er komt oorlog met onmenselijke wreedheid. Je zult voor de rechtbank worden gesleurd; honger breekt uit, ziekte zal je treffen, maar het zal nog veel erger worden. Het evangelie zegt niet: je hoeft niet bang te zijn, maar je màg bang zijn! Je hebt er alle reden toe!
MAG BEST
MAG BEST
Ik heb ook angsten. Ik praat er niet veel over. Over één angst durf ik wel te praten: mijn angst om te vliegen. Tegenwoordig is dat trouwens goed voor het milieu! Ik vlieg alleen met hulp van kalmeringspillen. In 1976 was ik met een grote groep catecheten onderweg naar Israël voor een excursie in het heilig land. Op de avond voor de terugreis zaten we in Jeruzalem op een terras. We hadden het over ons afscheid. In de groep zat ook een sympathieke therapeut uit Nijmegen. Ineens zei hij tegen mij: ‘Ik geloof dat je echt bang bent om morgen in het vliegtuig te stappen?! Kom maar even naar mijn kamer dan help ik je daar van af.’ Ik schrok me dood. Ik was nog banger voor zijn therapie dan voor de KLM. Ik had namelijk kort daarvoor een reportage gezien over vliegangst. Angstige mensen ontgaat niets; ze zien op de tv elke uitzending over vliegtuigrampen. Tijdens de behandeling werden de patiënten geholpen doordat ze hun angst moesten uitspreken. ‘Waar ben je precies bang voor?’ ‘Dat de vleugel afbreekt!’ ‘Wat gebeurt der dan?’ ‘Hoe voelt dat?’ Dat overviel me op dat ogenblik, maar het is me bijgebleven: angst verhelp je niet door te zeggen: ‘je hoeft niet bang te zijn’, maar door te zeggen: ‘je mag bang zijn!’
GEDRAGEN
GEDRAGEN
En als je dan al je angst onder ogen hebt gezien, dan zul je ervaren dat het leven verder gaat. Op de bodem van alle angst ligt een soort basisvertrouwen: ik ben een geliefd wezen, ik mag er zijn. Zochten we als kind niet momenten om te griezelen bij spookverhalen aan het kampvuur, of in de bioscoop als Bambi zijn ongeluk tegemoet sprong? We wisten immers dat pappa naast ons zat. Zo moet Jezus in de vanzelfsprekende overtuiging hebben geleefd dat hij tenslotte door een lieve Vader gedragen werd.
ACHTBAANTJE
ACHTBAANTJE
Lieve kinderen. Sanneke keek me met grote ogen waar de spanning nog uitspatte aan en zei: ‘Ik heb in de achtbaan gezeten! En die ging super-snel.’ Haar broertje Tim haalde zijn schouders en zijn neus op. ‘Ze is gister in de Valkenier geweest. Ze noemen dat daar een achtbaan. Een rups is het! Ik ben in Walibi geweest. Die ging pas hard. 90 kilometer per uur!’ Sanneke liet haar grote broer - die het altijd beter wist - maar uitpraten en ging toen ongestoord verder. ‘Ik ben er drie keer achter elkaar in geweest. En op het laatst ben ik achterin gaan zitten. Daar gaat-ie het hardste!’ Dat was nieuw voor mij. Gaat een achtbaan achterin harder? ‘Je bent wel een dappere meid!’ ‘Ja!', beaamde ze tevreden. ‘Want mamma zat naast me, en die was heel erg bang. Ze heeft de heel tijd de ogen dicht gehad. En daarom heb ik haar de hele tijd de hand vastgehouden!’