2019 - Christus Koning © Harrie Brouwers, Voerendaal
MACHTELOZE KONING
TRIOMF EN SMAAD
Voor een oudere katholiek is het een vertrouwde scene. Misschien wel zo vertrouwd, dat het je niets meer doet. Jezus is ter dood veroordeeld wegens rebellie. Hem wordt verweten, dat hij het Koninkrijk van God propageerde. Zijn tegenstanders leggen dat uit als een aanval op de keizer. Dat betekent een wrede dood. Op de plek van de terechtstelling, even buiten de stadspoort, hangt hij tussen andere veroordeelden. Zo schildert Lukas een lugubere contrast tussen godszoon en duivelskind, tussen opperste Almacht en dodelijke onmacht. Boven het kruis is de grond van de veroordeling gespijkerd: ‘INRI’, ‘Jezus van Nazareth, koning van de Joden’, een eretitel en een doodsvonnis tegelijk - al naar gelang je perspectief. Aan het kruis crepeert de koning; van zijn macht is niets overgebleven. De moordenaar naast hem drijft er de spot mee. De leiders van het volk roepen intussen de herinnering wakker aan de velen die door Jezus geholpen zijn, blinden, kreupelen en melaatsen. En mengeling van macht en machteloosheid.
VONNIS OF ERETITEL
Dit alles lezen wij op de laatste zondag van het kerkelijk jaar. In 1925 werd deze feestdag door Pius XI ingevoerd en de oudere generatie heeft er nog de triomfantelijke klanken van in de oren, het lied: ‘Aan U, o koning der eeuwen.’ Voor de paus was het een front tegen het toenemende atheïsme en de om zich heen grijpende ontkerkelijking. Sinds 1870 had de Italiaanse staat zich het Vaticaan toegeëigend. Katholieken voelden zich steeds sterker hoe zij een minderheid werden. Voor hen was ‘Aan U, o koning’ sinds 1871 het strijdlied bij uitstek. Later werd Jezus’ erenaam nog uitgebreid tot ‘Koning van het heelal.’ Wat door de Franse revolutie en de opkomende wetenschap ontheiligd was, kreeg opnieuw een aureool.
Dat kun je allemaal nog begrijpen, maar past daar het evangelie bij van Jezus die bespot wordt met de koningstitel en daar geen enkele verweer tegen heeft? Is de stervende aan het kruis de koning van de kosmos?
GEKRUISIGDE GOD
Ik denk dat we de contradictie van slaaf en koning, van almacht en onmacht niet moeten wegredeneren. Je moet niet zeggen: Jezus kon wel van het kruis af, maar hij wilde het niet. Of hij wilde het wel maar hij mocht het niet... Laat het liever tot ons doordringen dat de God die wij aanbidden bestaat in het slachtoffer dat gemarteld wordt en gedood.
MACHTELOZE BARMHARTIGHEID
Ik denk dan terug aan een boekje uit mijn studietijd van de Utrechtse psychiater Rümke. Hij had een betoog geschreven over ongeloof. Ongeloof - vond hij - kon een neurose zijn. Rümke wilde een antwoord op Freud formuleren. Je kunt wel geloof aantreffen dat neurotisch is, maar ongeloof kan het ook zijn. Geloof is ten diepste overgave aan het leven. Wie zich niet kan overgeven kan niet geloven. En dan, bijna aan het eind van zijn betoog zegt Rümke: het grootste probleem voor de gelovige is wel het lijden en het kwaad in de wereld. Iemand die prachtig heeft geleefd en er was voor de anderen, die wordt ziek en lijdt ernstig daaronder en sterft jong. Een kind dat nauwelijks geboren is, wordt door zijn ouders aan zijn lot overgelaten. Of mishandeld; of gedrild tot soldaat. Het kwaad in de wereld is de grootste aanklacht tegen het bestaan van God. Dan herinnert Rümke zich dit evangelie van Lukas. God staat niet tegenover het lijden maar hij ìs de lijdende. Hij schrijft: ‘Als ik moet kiezen tussen een almachtige God die het kwaad laat gebeuren of een goede God die machteloos is tegenover het kwaad, dan kies ik die goede God en dan begrijp ik misschien het mysterie van Christus aan het kruis. Dan kniel ik. Dan zwijg ik. Dan voel ik meelijden met de gekruisigde.’
MACHTELOZE KONING
TRIOMF EN SMAAD
Voor een oudere katholiek is het een vertrouwde scene. Misschien wel zo vertrouwd, dat het je niets meer doet. Jezus is ter dood veroordeeld wegens rebellie. Hem wordt verweten, dat hij het Koninkrijk van God propageerde. Zijn tegenstanders leggen dat uit als een aanval op de keizer. Dat betekent een wrede dood. Op de plek van de terechtstelling, even buiten de stadspoort, hangt hij tussen andere veroordeelden. Zo schildert Lukas een lugubere contrast tussen godszoon en duivelskind, tussen opperste Almacht en dodelijke onmacht. Boven het kruis is de grond van de veroordeling gespijkerd: ‘INRI’, ‘Jezus van Nazareth, koning van de Joden’, een eretitel en een doodsvonnis tegelijk - al naar gelang je perspectief. Aan het kruis crepeert de koning; van zijn macht is niets overgebleven. De moordenaar naast hem drijft er de spot mee. De leiders van het volk roepen intussen de herinnering wakker aan de velen die door Jezus geholpen zijn, blinden, kreupelen en melaatsen. En mengeling van macht en machteloosheid.
VONNIS OF ERETITEL
Dit alles lezen wij op de laatste zondag van het kerkelijk jaar. In 1925 werd deze feestdag door Pius XI ingevoerd en de oudere generatie heeft er nog de triomfantelijke klanken van in de oren, het lied: ‘Aan U, o koning der eeuwen.’ Voor de paus was het een front tegen het toenemende atheïsme en de om zich heen grijpende ontkerkelijking. Sinds 1870 had de Italiaanse staat zich het Vaticaan toegeëigend. Katholieken voelden zich steeds sterker hoe zij een minderheid werden. Voor hen was ‘Aan U, o koning’ sinds 1871 het strijdlied bij uitstek. Later werd Jezus’ erenaam nog uitgebreid tot ‘Koning van het heelal.’ Wat door de Franse revolutie en de opkomende wetenschap ontheiligd was, kreeg opnieuw een aureool.
Dat kun je allemaal nog begrijpen, maar past daar het evangelie bij van Jezus die bespot wordt met de koningstitel en daar geen enkele verweer tegen heeft? Is de stervende aan het kruis de koning van de kosmos?
GEKRUISIGDE GOD
Ik denk dat we de contradictie van slaaf en koning, van almacht en onmacht niet moeten wegredeneren. Je moet niet zeggen: Jezus kon wel van het kruis af, maar hij wilde het niet. Of hij wilde het wel maar hij mocht het niet... Laat het liever tot ons doordringen dat de God die wij aanbidden bestaat in het slachtoffer dat gemarteld wordt en gedood.
De mens die op deze aarde op zoek is naar God die vindt een gekruisigde, die vindt de vermoorde onschuld. En dat levert dus een enorme desillusie op. Het beantwoordt niet aan ons vooroordeel omtrent God, en ook niet aan ons verlangen naar een goede almachtige Vader. Kan Hij ons niet redden? Kan Hij zichzelf niet redden?! Of wil Hij misschien niet? Van die ontdekking wordt een mens stil. Hij zwijgt. Hij voelt onbegrip. Daarna kun je misschien ook iets van compassie voelen. Hier lijdt iemand immense pijn! Hier is iemand veracht en vernederd.
Zo kun je aan een zwaar ziekbed zitten, of naast iemand die door een groot ongeluk getroffen is. Nergens vind je een woord dat troost. Maar misschien is er wel herkenning. De God van Jezus bestaat in het meeleven met de mens die zijn kruis draagt. Niet de grote tovenaar, niet het ‘happy end’, niet een ‘Goedmakertje’, niet een sprookje. Het is even slikken. God is niet de superman die ik zocht. Hij is het slachtoffer dat mijn meeleven wekt!
MACHTELOZE BARMHARTIGHEID
Ik denk dan terug aan een boekje uit mijn studietijd van de Utrechtse psychiater Rümke. Hij had een betoog geschreven over ongeloof. Ongeloof - vond hij - kon een neurose zijn. Rümke wilde een antwoord op Freud formuleren. Je kunt wel geloof aantreffen dat neurotisch is, maar ongeloof kan het ook zijn. Geloof is ten diepste overgave aan het leven. Wie zich niet kan overgeven kan niet geloven. En dan, bijna aan het eind van zijn betoog zegt Rümke: het grootste probleem voor de gelovige is wel het lijden en het kwaad in de wereld. Iemand die prachtig heeft geleefd en er was voor de anderen, die wordt ziek en lijdt ernstig daaronder en sterft jong. Een kind dat nauwelijks geboren is, wordt door zijn ouders aan zijn lot overgelaten. Of mishandeld; of gedrild tot soldaat. Het kwaad in de wereld is de grootste aanklacht tegen het bestaan van God. Dan herinnert Rümke zich dit evangelie van Lukas. God staat niet tegenover het lijden maar hij ìs de lijdende. Hij schrijft: ‘Als ik moet kiezen tussen een almachtige God die het kwaad laat gebeuren of een goede God die machteloos is tegenover het kwaad, dan kies ik die goede God en dan begrijp ik misschien het mysterie van Christus aan het kruis. Dan kniel ik. Dan zwijg ik. Dan voel ik meelijden met de gekruisigde.’
Deze zieke, dit slachtoffer, is heilig.
PRENTJE
PRENTJE
Lieve kinderen. Igor hing over de tafel. Daar lagen wel vijftig fotootjes van oma. Oma was dood. Donderdag werd ze begraven. Dan zouden alle mensen een prentje krijgen met een foto van oma. Nou, die waren ze aan het uitzoeken. Duizenden foto’s waren er. De meeste stonden op mobieltjes. ‘Kijk, hier staat oma mooi op.’ ‘Moeten we wel dat wijnglas eruit fotoshoppen.’ ‘Deze dan?’ ‘Knippen we Igor er vanaf.’ ‘Hier die is mooi!’ ‘Daar is ze veel te jong op.’ ‘Maar deze vond ze zelf zo mooi, op de bank voor haar oude boerderij...’ ‘Daar is ze veel te ziek, te mager, te bleek...’ En toen ineens, omdat de grote mensen er niet uitkwamen, keek iedereen naar Igor. ‘Welke foto zou jij nemen?’ Igor wees zonder aarzelen op de laatste. ‘Die op de bank.’ ‘Vind je die niet een beetje akelig? Ze heeft zo’n mager gezicht?’ ‘Ik vind het een lief gezicht. Ze lacht! En zo was ze toch!?’ Zo was ze toch..., lief, oud, ziek..., oma mocht gezien worden, zoals ze was!