2020 - 6de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal
JEZUS IS NIET SCRUPULEUS
GESLACHTSZIEKTES
JEZUS IS NIET SCRUPULEUS
GESLACHTSZIEKTES
Als het ging om seksualiteit, hebben onze opa’s en oma’s het niet gemakkelijk gehad. Toen in Europa de steden begonnen te groeien trad er een enorme toename op van allerlei besmettelijke ziektes. Geslachtsziektes eisten een zware tol, vooral blindheid en onvruchtbaarheid. Dat maakte geslachtsverkeer vaak tot een last. Het werd een gevecht tegen de lust. Seksualiteit werd steeds meer iets dat thuishoorde in de intieme privé-sfeer van de persoon. Aan de beleving ervan kleefde een groeiende angst. Mensen konden zich er pas van bevrijden, toen er antibiotica kwamen en een beter inzicht in de verspreiding van de ziektes. Om de oude moraal uit de late Middeleeuwen over seksualiteit te begrijpen moeten we dit vooral niet uit het oog verliezen. Onthouding leek dikwijls een aantrekkelijk alternatief.
JEZUS EN DE WET
JEZUS EN DE WET
De evangelist Matteüs schreef zijn verhaal voor christenen die een Joodse achtergrond hadden. Het belang van Jezus’ boodschap draagt hij uit, door zijn verhaal in vijf hoofdstukken te verdelen. De thora was voor zijn lezers immers heilig; in het Grieks werd de Wet ‘Pentateuch’ genoemd - ‘pente’ betekent 5. Deze vijf boeken bevatten het verbond van God met zijn volk. Matteüs groepeert daarom de uitspraken van Jezus in vijf hoofdstukken. Ieder deel heeft zijn eigen onderwerp. Het belangrijkste deel wellicht bestaat uit een verzameling van commentaren die Jezus op de Wet gegeven heeft. Hier vind je dus de nieuwe wet, netjes samengevat. En zoals Mozes de Wet vanaf de berg Sinaï naar het volk bracht, zo verkondigde Jezus hier de nieuwe wet, vanaf een berg. Daarom wordt dit hoofdstuk gewoonlijk ‘de Bergrede’ genoemd. Ook voor Jezus is de wet van de voorouders een heilig boek, maar hij heeft er een heel bijzondere kijk op. En zo lazen we vandaag: ‘Jullie kennen wel het gebod: Je moet geen overspel plegen. En ik zeg jullie bovendien: overspel pleegt degene al die naar een vrouw kijkt om haar te begeren.’ Mattheus publiek bestond kennelijk vooral uit mannen, anders had erbij gestaan: ‘wie naar een man kijkt om hem te begeren pleegt al overspel.’
Dit is zeker een uitspraak waar onze oma’s en opa’s het moeilijk mee hebben gehad. Kon je alleen met kijken een zonde doen? Zeker heeft dit veel scrupulositeit gevoed.
ANGST
ANGST
Wat jaren geleden stond ik in hal van het ziekenhuis. Ik was getuige van een grappige maar ook aandoenlijke scene. Uit een lift kwam een oudere man. Een vrouw schoot vanuit de hal op hem af en vroeg bezorgd: ‘En, wat zei de dokter?’ De man haalde zijn schouders op. ‘Niks bijzonders.’ Daar was zijn echtgenote niet tevreden mee. ‘Wie was de dokter dan?’, fluisterde ze haastig en luid. ‘Dat weet ik niet’, bromde de man. ‘Het was een dame.’ Je zag moeder-de-vrouw denken: ‘was ik maar mee naar binnen gegaan; hij kan zoiets ook niet alleen.’ En ze vroeg: ‘Hoe heette ze dan? Had ze geen naamkaartje?’ Daarop zei de man: ‘Jawel, maar dat had ze op haar borst gepeld; daar durfde ik niet naar te kijken!’
Ik vond het een bijna ontroerendvoorbeeld van de problemen waar ouderen voor komen te staan in een wereld van jongeren, die zo heel anders met hun gevoelens omgaan. Ik zal er ook nooit achter komen of deze man geremd werd door de catechismus of door zijn echtgenote! Maar het idee, dat kijken alleen al tot zonde kon leiden - namelijk als je er genot aan beleefde -, dat zat heel diep.
BOZE PLANNEN
BOZE PLANNEN
Toch bedoelde Jezus iets heel anders. Hij zegt niet: ‘wie naar een vrouw kijkt pleegt echtbreuk, maar: ‘wie kijkt en het plan opvat om haar te begeren...’ Het kwaad - wil Jezus beklemtonen, is niet gelegen in uiterlijk gedrag, maar in de bedoelingen van het hart. Niet een scheldwoord is de zonde maar de haat. Jezus zegt dat goed en kwaad voortkomen uit de gezindheid van ons hart. Niet het offer dat je naar het altaar brengt is van belang, maar de vrede die je met je zusters en broeders hebt gesloten.
Een dochter keek terug op het leven van haar vader. ‘Weet u wat ik zo mooi aan hem vond?’ Ze keek me onderzoekend aan. ‘Hij heeft nooit een ander mens veroordeeld. Als wij al eens iets zeiden over iemand, een tante of zo, of iemand van de duivenclub of uit de politiek, dan zei hij altijd: we kunnen niet in zijn hart kijken. Daar in het hart ligt de kiem van goed en kwaad. Niet in een blik of in de fantasie, niet in een oogopslag of in een scheldwoord dat je eruit flapt. Goed en kwaad schuilen in de keuzes van ons hart. Om ons dat toe te roepen, was Jezus de berg opgeklommen!
KNORREN
KNORREN
Lieve kinderen. Het eerste wat Hilde deed als ze bij oma kwam, dat was de poes zoeken. ‘Mimi, Mimi, Mimi...’, riep ze dan met een heel hoog stemmetjes, terwijl ze gebukt door de kamer liep. Ze hoefde niet lang te roepen want Mimi had haar al lang gehoord. Ze kwam naar haar toe gerend. ‘Hàllo!’, riep oma dan. ‘Ik ben er ook nog!’ ‘Dag oma’, riep Hilde vlug en greep met beide armen naar Mimi. ‘Mimi vind ik zo lief!’ ‘O ja?’, speelde oma verbazing. ‘Dat begrijp ik niet. Heeft Mimi al eens iets liefs tegen je gezegd?’ ‘Dat kan ze niet!’, zei Hilde. ‘Ik wel!’ ‘Heeft Mimi je al eens gestreeld?’ ging oma verder. ‘Dat kan ze niet?’ ‘Ik wel!’ ‘Heeft ze al eens koekjes voor je gebakken?’ En zo ging oma nog een tijdje door. ‘Waarom is ze dan zo lief?’ Hilde moest er even over denken. Waarom eigenlijk? En toen wist ze het ineens. Mini zat altijd te knorren als Hilde haar streelde. Mini was altijd blij als Hilde binnenkwam! Oma zuchtte moedeloos en zei: ‘Maar kindje, dat ben ik toch ook...!’