2020 - 26ste zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal







HET BELANG VAN DE ANDER




BRIEF UIT DE GEVANGENIS

Paulus schreef een brief aan de christenen van Filippi. Filippi lag in Macedonië, ten oosten van het huidige Thessaloniki in Griekenland. Het lag aan de hoofdverbindingsweg tussen Constantinopel en Rome. Waarschijnlijk was Paulus, op het moment dat hij de brief schreef, een gevangene in Rome. Hij had een heiden meegenomen in de tempel van Jeruzalem. Volgens Paulus was het jodendom immers in een fase gekomen waarin Gods heil er voor alle mensen was. Maar er ontstaat een hevige opschudding. Paulus wordt gevangen gezet en naar Caesarea versleept. Daar beroept hij zich erop dat hij het Romeins staatsburgerschap heeft, en daarom wordt hij ter berechting naar Rome gebracht. Hij wordt in zijn huurwoning gevangen gehouden, 2 jaar lang. Hij is geboeid en wordt constant door een soldaat bewaakt. Dat was een soort huisarrest. Jezus is dan nog geen 30 jaar geleden gekruisigd en in Rome zit Nero op de troon. Paulus heeft geld gekregen uit Filippi en hij herinnert zich hun enthousiasme en hij schrijft een brief. 
We lazen uit die brief zojuist een stukje. Daar kwam de zin in voor: ‘Acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf...’ Zou Paulus zo ook zijn omgegaan met zijn voortdurend aanwezige bewaker? De gevangene zat vaak vastgeketend aan zijn bewaker... Of is het toch vooral retorisch bedoeld? Als een overdrijving van een redenaar, die niet letterlijk hoeft te nemen.

EEN MOEDER EN VADER
Ik vraag me af: ben ik wel eens iemand tegengekomen die mij belangrijker vond dan zichzelf? Jazeker. En ik denk dat u dit bijna allemaal kunt beamen: een moeder vindt haar kind belangrijker dan zichzelf. Een vader ook. Als een kind ziek wordt, dan zou menig ouder zijn eigen gezondheid ervoor over hebben, als het beter werd. Als een kind sterft dan zal vrijwel elke ouder verzuchten: ‘Was ik maar doodgegaan in plaats van m’n kind.’
Veel vaker zullen we ervaren hebben, dat anderen deden alsòf ze ons interessanter vonden dan zichzelf. Dat zijn mensen die iets van ons gedaan willen hebben, die in onze gunst willen komen. Ze spelen dat ze jou belangrijker vinden dan zichzelf. Dat kan heel vleiend en aangenaam zijn. In veel gevallen is dat ook niet verkeerd, maar het is niet wat Paulus bedoelt. Paulus heeft het over het koninkrijk van God, dat met Christus begonnen is, en dat hij naar Filippi heeft gebracht. In dat Rijk van God zijn de mensen door een liefde bezield als die van vaders en moeders: ze ervaren de anderen als belangrijker dan zichzelf. In zo’n wereld is er geen oorlog meer, geen onenigheid, geen verwijdering. Wie zich inspant om naar de wereld te kijken, als het ware door de ogen van God, die zal ieder mens belangrijk vinden, en iedereen evenzeer. Je komt God dichterbij als je de ander minstens even belangrijk vindt als jezelf.

TUSSEN DE DRIFBUIEN DOOR
Dat ligt natuurlijk ver af van ons dagelijks leven. Maar het is een boeiende uitdaging. Jezus zou zeggen: probeer te worden als een kind. Een kind kan zijn konijn belangrijker vinden dan zichzelf. Een kind vindt jou belangrijker dan zichzelf, om een half uur later met gebalde vuisten buiten zichzelf van woede staan te krijsen omdat het zijn zin niet krijgt. Met andere woorden: de ander belangrijker vinden dan jezelf is een haalbaar ideaal, het maakt je gelukkig, je proeft de eeuwigheid in die momenten van ontroering om wie er om je heen zijn, maar het is breekbaar en het gevecht om zelfbehoud breekt er geregeld weer doorheen.
En toch is die houding, die manier van in het leven staan, belangrijke dan alles wat je zegt, zingt of beweert, want niet je vrome toezeggingen, je beloftes, maar je daden geven de doorslag. Aldus vertelde Jezus in de parabel over de twee broers: de ene zegt de goede dingen, de ander doet wat hoort.
 
'IK DOE HET ZO!' 
Het duurde lang, voordat ze op de camping waren. Sylvia had haar pop al 14 keer aan- en uitgekleed, ze had de ‘drie wolfjes’ in de Donald Duck al twee keer gelezen, en alle rode auto’s geteld. En nu waren ze maar net op de helft. De sfeer was niet gezellig. Pappa had kwaje zin. Hij had al twee keer in een file gestaan. De broodjes-pauze had hij veel te lang uitgesteld. Pappa was zelfs gaan schelden. 
‘Die Belgen zijn wegpiraten!’, riep hij toen hij gepasseerd werd, en hij zette de achtervolging in. ‘En die stomme polities moesten maar beter boeven vangen in plaats van eerlijke vakantiegangers bekeuren. Niks deugde en Sylvia zuchtte. Zo ging de eerste vakantiedag nou eenmaal.
Ineens klonk er een vloek vanachter het stuur. Een politieauto was langsgekomen en het stoplicht knipperde. ‘Die gluiperds’, schreeuwde pappa, ‘ze scheuren zelf ook als gekken over de weg.’ Salvia hield haar hart vast. Dadelijk kwam pappa nog in de gevangenis. Hoe kwamen ze dan weer thuis? Pappa draaide het raampje open. ‘Ik constateer dat meneer haast heeft....’, zei de agent. ‘Goede middag meneer de officier’, zei pappa beleefd. Sylvia haalde opgelucht adem. Het had bijna onderdanig geklonken. ‘Dat spijt me zeer’, ging pappa op zachte toon verder. ‘Ik had het niet in de gaten, ik zat met mijn gedachten al op de camping.’ Sylvia wist niet meer hoe ze het had. Wie was nou de echte pappa, die scheldende bestuurder of die beleefde man aan het stuur?