2020 - 4de zondag van de Advent © Harrie Brouwers. Voerendaal






JE SCHAMEN VOOR GOD...!


TENTJE
Een indrukwekkend verhaal lazen we zojuist. De grote koning David van Israël schaamt zich een beetje voor God. 
Ik moest denken aan mijn moeder. Zie zei wel eens: ‘zo kan ik niet met je over straat lopen’, en dan moest ik mijn kousen opstropen, de kauwgum uit de mond halen of mijn neus snuiten. Ouders kunnen zich schamen voor het gedrag van hun kind. Voor Dirkje bijvoorbeeld die in een volle winkel buiten zichzelf begint te gillen om een ijsje.  De ouders willen in de stad of in de kerk immers niet als slechte opvoeders worden gezien! 
Andersom kan ook. Kinderen kunnen zich schamen voor hun ouders. Vooral als ze tiener zijn. Mij broer ging zijn dochters met de auto van de disco afhalen op zaterdagavond. Hij had dan meestal zijn pantoffels al aan. Zijn dochters smeekten hem om een straatje verderop te parkeren zodat geen van de vriendinnen hem zou zien!

PALEIS
Hoe zat dat dan met koning David? De God van de Israëlieten was de God van een nomadenvolk. Anders dan alle andere Goden in Egypte, Assur of Athene, was hij niet een beeld in een tempel. Hij was niet gebonden aan een stuk grond – een nomade heeft geen eigen land. Hij was overal God. Hij was niet stoffelijk Toen het volk zich uit de Egyptische slavernij had bevrijd, en het door de woestijn op zoek ging naar een nieuw land om te leven, toen droeg het een tent mee die diende voor de samenkomsten op de zevende dag. De tent was leeg. Er stond alleen een kist in, de ark, met wat souvenirs van de bevrijding, zoals de staf van Mozes en wat manna. Die tent heette ‘tabernakel’, dat gewoon ‘feesttent’ betekent. De God die ermee verbonden was, was ongrijpbaar, zelfs onnoembaar. Zo komt het volk in Kanaän terecht. Het gaat in toenemende mate landbouw bedrijven. Het woont niet meer in tenten. Hun generaals ontwikkelen zich tot vorsen en tenslotte is David koning over alle stammen. Hij spiegelt zich aan de buurvolkeren en bouwt een paleis. En dan schaamt David zich voor zijn eigen God, die nog steeds in dat armzalige tentje woont. Hij voelt zich er ongemakkelijk bij en hij biedt genereus aan om voor God een heuse tempel te bouwen. De profeet Natan moet dit plan aan God voorleggen. God is niet enthousiast. Wat moet Hij met een koning die zich voor hem schaamt? Gunt David Hem werkelijk een tempel, of wil hij alleen maar tegenover andere koningen kunnen opscheppen? 
In het antwoord van de profeet hoor je Gods aarzeling. ‘Ik zal een huis bouwen voor jóu!’, wijst God David terecht. God heeft de touwtjes in handen, niet de koning.

STALLETJE
Dit thema is boeiend. Kun je je voor God schamen?
Met Kerstmis knielen we bij een armoedige stal met een man, een vrouw en een kindje. Misschien schamen we ons niet voor deze armoedige God. We weten immers al lang dat dit kind straks koning wordt. We zien hem niet als een armoezaaier, maar als de Koning van het heelal, incognito. Maar als we die ‘kennis van nu’, eens vergeten..., zouden we dan ook God herkend hebben in een armoedig stalletje? Zouden we hem gezocht of gevonden hebben in een bedelaar? Zouden we hem onthaald hebben als een zwerver? Of zouden we ons geschaamd hebben voor zijn haveloze kleding en zijn slechte Nederlands? Voor de stank uit zijn mond? Staat God niet als laatste in de rij van degenen die het vaccin tegen Corona krijgen aangeboden? Ergens bij de armste landen op aarde? Schaam ik mij voor God... of voor mijzelf?
God is mild. Hij laat zich overhalen. Laat David maar een tempel bouwen als hij zich beter bij voelt! Maar de Eeuwige zal zich altijd ongemakkelijk voelen in de tempel. En Jezus heeft Hem terug gebracht naar zijn eigenlijke plaats. In de naakte, de hongerige, de zwerver en de zieke. Daar woont hij.
Laten we ons daarom tot God bekeren, opdat we de weg vinden naar de stal.

SPEL
Lieve kinderen. Marly had geen zin in Kerstmis. Pappa en mamma woonden niet meer bij elkaar. En nou had ze twee huizen en twee kamertjes. Marly was het ene weekend in Voerendaal en het andere in Welten. Maar gelukkig mocht Marly dit jaar Maria zijn in het kerstspel. Zij verheugde zich erop. Ze zou een prachtige blauwe mantel dragen. Onbewust begon ze ‘Maria die zoude’ te neuriën. Ineens bleef ze staan. Helemaal vergeten! Kerstavond zou ze in Welten zijn! Marly kreeg haast tranen in haar ogen. ‘Ik zal wel met mamma praten; we regelen wel iets’, zei pappa rustig. Even later sprong Marly een gat in de lucht. Mamma had gezegd: ‘Dan kom ik op kerstavond wel naar Voerendaal.’ Marly speelde de rol van haar leven, en in de kerk op de eerste rij, zaten ze naast elkaar: pappa en mamma, en ze keken allebei tegelijk vol trots naar hun dochter. Met kerstmis willen de mensen lief zijn, voor kinderen, ouders, vriendjes, voor zwervers en arme mensen. Daarom zijn we hier. Om van God te horen: probeer opnieuw om een goed mens te zijn.