2020 - Kerstmis © Harrie Brouwers, Voerendaal
 
 
 
 
 
GELOVIGEN EN ONGELOVIGEN
ONTMOETEN ELKAAR DEZE NACHT
 
 
 
 
KERSTMIS IN EEN ONTKERSTEND LAND
Ik zie op de televisie wel eens een quiz, waarin de kandidaat onwaarschijnlijk veel weet. 
Bijvoorbeeld: wat was de eerste top-10-single van Madonna? - ‘Holiday’! 
En wat is de hoofdstad van Burundi? - Inderdaad Bujumbura! 
Weet u ook hoeveel  één megabyte is? - Jawel, 1024 kilobyte! 
En wat is dan de wortel van 13 in het kwadraat?  - Juist, dertien! 
Maar op de vraag: ‘Wat vieren de christenen met Kerstmis?’, blijft de kandidaat het antwoord schuldig. 
Godsdienst verliest snel terrein in Europa. 
 
Terwijl de maatschappij steeds minder beïnvloed lijkt te worden door het evangelie,
is het toch net 
alsof het elk jaar méér kerstmis wordt! 
Veel minder mensen staan stil bij de geboorte van Jezus, 
maar op onze menukaarten staan dezelfde gerechten als vroeger; 
in de winkels klinkt nagenoeg dezelfde muziek; 
in de huizen branden meer kaarsen dan ooit. 
Engelen vliegen door alle kantoren en straten, en de dennenbomen geuren overal. 
Kerstmis draagt dus veel meer diepe emoties in zich, dan alleen de verjaardag van Jezus. 
Ik ben dat eens bij mezelf nagegaan. Wat zijn mijn oudste en dierbaarste indrukken? 

De nachtelijke hemel, de wanten die wit waren van de bevroren adem, 
de worstenbroodjes en het konijn, de liedjes bij de boom... 
En natuurlijk speelde ook de kerk een voorname rol. 
De zoon van God was geboren, wisten we. In een stal. 
Wat dat precies betekende, bleef een raadsel. God was toch ook al ‘ònze Vader’? 
Van Jezus was hij dat dus óók! Of op een andere manier? 
Of was Jezus een andere zoon? Meer dan de geheimzinnige geloofswaarheden 
raakte ons echter de aankleding van het feest.

POPPENKAST
De kerk was vroeger erg streng. Je moest er stil zijn. In uiterste nood mocht je fluisteren. 
Lachen was niet toegestaan. Op de hostie mocht je niet kauwen, 
zelfs niet aanraken met de tanden. De voornaamste attributen waren van puur goud. 
Rennen was taboe, lopen werd schrijden, en het liefst symmetrisch. 
De gezangen waren lang, saai en niet te verstaan. Het was volstrekt onduidelijk waarover ze gingen. 
De versiering bestond uit palmen in potten, op her en der verspreide consoletjes. 
Het orgel klonk zwaar en droevig.
 
En dan werd het kerstmis! 
Mannen in overalls droegen balen stro de kerk in. 
Er werd gezaagd en mos aangedragen, takken en zand. 
Het mocht ineens allemaal. Het rook naar aarde. 
Snoeren werden weg geplakt, gekleurde lampjes opgehangen 
met wankele ladders tegen de statige pilaren. 
Verfrommelde vellen papier werden rotsformaties. Je rook latex en koffie. 
 
De statige, heilige, ongenaakbare kerk was ineens een heuse poppenkast geworden. 
De hele eerste kerstdag liepen we de kerken van Maastricht af 
om ons aan de kerststallen te vergapen. Het heilige was heel dichtbij gekomen. 
De kerk was bijna huiselijk met al dat karton, die waterverf, dennentakken, mos en zilverpapier. 
God was eindelijk mens geworden!

HEILIGE LIEFDE VOOR RECHT
Dat is het inderdaad wat we vieren. Gods menswording. 
In de vierde eeuw ging men in Rome het midwinterfeest 
een christelijke inhoud geven. De terugkeer van de zon, 
dat kon niets anders betekenen dan het wonder van Gods verschijnen. 
Een van de manifestaties van Gods menswording was het optreden van Jezus van Nazareth. 
Zijn geboorte was een van de verhalen die bij de terugkeer van het licht thuis hoorde. 
 
Gods menswording is oneindig meer omvattend dan een eenmalige gebeurtenis, hoe vreugdevol ook. 
Wat ons eigenlijk beroert met de kerst, dat is het verlangen naar een wereld zoals die hoort te zijn; 
zoals die is als Gods aanschijn erover licht. 
Een wereld waarin het wapengekletter verstomd is, waar mensen de vreugde beleven van het delen met elkaar. 
Waar afgunst niet méér kapot maakt dan je wilt. 
Waar de aarde een feestzaal is met een heerlijk diner waarbij iedereen aanzit. 
 
En dat is – dunkt me – wat gelovigen en ongelovigen met elkaar verbindt;
de oude en de jonge generatie; 
degenen die thuis het glas heffen en degenen 
die een kaars opsteken bij een stal. 
De één gelooft dat het in Jezus al begonnen is, 
de ander hoopt dat het er komen zal. 
In wezen gaat het erom dat we bewogen worden door een heilige liefde voor vrede en gerechtigheid. 
De wereld is niet alleen een blind noodlot. God wil er met  licht en liefde mens worden.
 
Het gaat er dus om dat we naar een stalletje omzien, met een vluchtelingen echtpaar en een pasgeboren kind, 
ze gaan gebukt onder een tirannieke bezetter. Het gaat er om dat we een zieke de hand vasthouden, 
desnoods met plastic handschoenen - made in China - aan, en een mondkapje voor. 
Dat we de tijd nemen om een kind te laten uitpraten en uithuilen, 
en dat we de pijn van een dier serieus namen. 
 
Dat zijn allemaal momenten waarop de liefde van God gestalte krijgt en doorbreekt in de wereld. 
Het is die langste nacht van het jaar, dat donkerste moment waarop we beseffen: 
nu kan het alleen nog maar beter gaan!

FANTJE
Lieve kinderen. Toen de oude koning Melchior op zijn paard uit Europa bij het stalletje kwam, 
moest hij buiten blijven wachten. Het stalletje was veel te klein voor een koning op zijn paard. 
Gelukkig stond hij daar niet alleen want Balthazar uit Arabië stond ook al buiten naast zijn kameel.
En toen, toen kwam Caspar uit Afrika aan. 
Caspar zat op zijn olifant. 
Hij had een moeilijke reis achter de rug. Onderweg was zijn olifant – zij heette Lubbus –, 
ineens heel langzaam geworden. Was ze ziek? Ze bleven een nachtje kamperen langs de Nijl, 
en toen, de volgende ochtend, toen was Lubbus moeder geworden! 
Naast haar stond een lief klein olifantje te trompetteren. Caspar noemde hem Fantje. 
Even vroeg hij zich af of hij de ster nog wel achterna wilde gaan, 
maar Lobbus begon op haar gemak te wandelen. Fantje moest leren lopen. 
En toen ze bij het stalletje kwamen, toen moesten Melchior en Balthasar en Caspar 
met hun paar en hun kameel en hun olifant buiten blijven. 
Alleen Fantje micht binnen. Het kindje kraaide van plezier. 
Fantje blies met zijn slurf warme adem over zijn lijfje 
en Jezus greep de slurf en begon eraan te zuigen. 
Maria lachte. En buiten zei Caspar tegen Melchior: 
‘We zijn niet klein genoeg voor de stal.’ Om God te ontmoeten moet je tamelijk klein worden. 
Vanuit de stal klonk een instemmend trompetje van het olifantje