2021 - 17de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal







OOK ALS ER NIET GENOEG IS...!





GENOEG IN DE KEUKEN....
Ik ben geboren in de tweede wereldoorlog. Mijn kindertijd speelde zich af in de jaren van wederopbouw. Dat was een periode van schaarste. Ik zie mijn moeder nog onder de lamp boven de eettafel bonnen knippen en tellen. Een bonnenstelsel moest ervoor zorgen dat de geringe voorraden eerlijk werden verdeeld. Mijn ouders waren gewend om zorgvuldig om te gaan met wat er was aan aardappels, melk, zeep, papier, spijkers, ja eigenlijk aan alles. Brood weggooien was een blijk van minachting jegens de Schepper. Mijn moeder was er dan ook steeds op bedacht dat er net zoveel werd gekocht en gekookt, als er nodig was voor zeven personen. Een koelkast was er niet. Bewaard werd alleen wat er was geweckt; vers voedsel dat over was kon nog even op het kelderschap worden bewaard of in het vliegenkastje. Dit leverde spanning op, als er bezoek kwam. De gastvrijheid gebood immers dat je gasten royaal onthaalde. ‘Lust u nog een runderlapje?’ vroeg mijn moeder vriendelijk aan de gast. Ze voegde er bluffend aan toe: ‘Er is nog genoeg in de keuken’. Wij wisten dat dit niet waar was. Misschien was er nog een halve aardappel in de ketel, goed om ‘s avonds mee te lijmen bij het knutselen. Het zou niet bij ons opgekomen zijn om te zeggen: ‘Lekker geef me nog maar een balletje!’ En de gast was altijd zo beleefd om te zeggen: ‘Nee, dank u wel; het was lekker, maar ik heb genoeg.’ Dan was mijn moeder tevreden. Iedereen genoeg en toch niets verkwist. Diezelfde spanning voel ik nog steeds. Als ik bezoek krijg ben ik bang dat ik niet genoeg heb en tegelijk bevreesd dat ik straks voedsel weg moet gooien. Iets van die spanning lees ik ook in de eerste lezing van vandaag. 

IS ER WEL GENOEG?
De goede jaren van de koningen David en Salomo zijn voorbij. We zitten in de negende eeuw voor Christus. Israël is in twee koninkrijken gesplits. In het Noorden kreeg de verering van de Kanaänitische god Baal steeds meer invloed. Zal wellicht gekomen zijn doordat de Israëlieten de landbouwmethodes van de Kanaänieten overnamen en daar hoorde de Baaltempeltjes bij. Op een gegeven moment staat er zelfs een Baalheiligdom in het koninklijk paleis. De profeet Elia was er tegen tekeer gegaan. Maar inmiddels was Elia overleden. Elisa was zijn opvolger. Hij krijgt te maken met een grote hongersnood. Dan komt er een boer bij hem. Zijn naam wordt niet vermeld, wel dat hij uit Baal-Selisa kwam. De boer woonde dus op een plek die naar een heiligdom van Baal, de God van de vruchtbaarheid, was genoemd. Dat wordt er niet voor niets bij verteld. De man heeft twintig gerstenbroden bij zich. Zijn het opbrengst van de eerste oogst die hij als goede gelovige wil offeren? Hij wil ze niet aan Baal offeren. Hij kan ze niet naar Jeruzalem, in het Zuidrijk, brengen. Dus gaat hij er mee naar Elisa. Elisa neemt ze in ontvangst en geeft ze aan de honderd leerlingen van de profetenschool. Onmiddellijk klinken er bedenkingen. Hebben 100 man genoeg aan 20 gerstenbroden? Eén vijfde brood per man? Ik zou het ermee doen, maar ik weet niet hoe groot die broden waren. De profeet herhaalt slechts zijn opdracht: deel het maar rond, en je zult overhouden. ‘Er is nog genoeg in de keuken’, hoor ik mijn moeder zeggen. En iedereen was verzadigd.

STERKER NOG...
Het valt natuurlijk op, dat het verhaal van Elisa de evangelist voor ogen heeft gestaan, toen hij over Jezus vertelde. Johannes laat zien dat Jezus Elisa ver overtreft. Ging het bij Elisa over 100 gasten, bij Jezus waren het er 5000. Voedde Elisa hen met 20 gerstenbroden, Jezus doet het met 5. Hield Elisa nog wat brood over, Jezus laat nog 12 manden ophalen. 
Ik vraag me af, wat wil de verteller ons nou eigenlijk met dit verhaal leren? Wat betekent het verhaal, behalve dat er een wonderlijke maaltijd is geweest. De feiten kan ik niet natrekken. Waren het precies honderd profeten? Waren het exact 20 broden, of 5000 hongerige toehoorders van Jezus? Dat kan ik niet nagaan. Maar wel voel ik aan, dat Elisa wordt getypeerd als de profeet van de Eeuwige. Hij is de redding voor mensen in hun nood. Hij belooft dat wie geeft, gegeven zal worden – en wel in overvloed. 
Volgens Johannes geldt dit bij Jezus nog veel meer. Als de wereld honger heeft dan moet onze eerste vraag niet zijn: hebben we nog wat over om te delen? De eerste gedachte moet zijn: geen kind mag sterven van de honger. Ik moet de gaven die God mij schenkt delen, zonder angst te hebben of er genoeg is. 
Bijna eentiende van de wereldbevolking heeft honger, 780 miljoen mensen. Jezus is heilig overtuigd van de nabijheid van Gods koninkrijk. Daarom onderzoekt hij niet eerst of er genoeg is om te delen. Nee, deel maar uit! En dat is niet bedoeld als een stunt. Het is een aansporing voor ons. Doe ook zo. Niet onze overvloed is een reden om te delen, maar de nood van anderen.

IJS

Lieve kinderen. Jessie was jarig. Ze werd al zeven jaar. Mamma had zeven kinderen uitgenodigd voor het partijtje. Pappa had een speurtocht uitgezet, maar hij moest nog een voorsprong krijgen, dus Jessie mocht beginnen met iedereen een ijs te geven. Ze kreeg een kartonnen deksel vol ijsjes. Eentje voor Rudolf, eentje voor Sophie, eentje voor Zoë, eentje voor Tess, eentje voor Sara, eentje voor Anna.... Hé? De ijsjes waren op. Eentje lag er nog. Maar Emma had zelf nog niks, en die ene was toch zeker voor de jarige. Jessie keek hulpeloos naar mamma met het laatste ijsje in de hand. Emma stond stokstijf te wachten met de armen stak langs haar lijf. Ze hield niet van ijsjes, maar ze wilde wel meetellen. De jarige Jessie voelde dat ook zo. Na enige aarzeling gaf ze het laatste ijsje aan Emma. Intussen deed mama de deur van de koelkast dicht en zei: ‘Hier, deze is nog voor jou!’