2021 - 21ste zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal




KIES UW GOD!



HIJ, ZIJ, HET...?
De eerste lezing snijdt een interessant onderwerp aan dat zelden in de kerk besproken wordt. De vraag: wie is God? Hij..., of Zij..., of moet ik zeggen Het... – met een hoofdletter! –’ is een mysterie. Per definitief gaat Hij ons te boven. Ze is ondoorgrondelijk. Ik kan Hem niet definiëren. Kan ik dan wel zeggen dat hij er ís? Is het niet juister om te zeggen dat Hij er níet is, want Hij is er niet als enig ander wezen. Is het woord ‘zijn’ niet beperkt tot wat ruimtelijk en tijdelijk is? Ik gebruik de titel ‘God’ om te bidden, om me te richten naar een punt ergens achter de horizon van mijn verbeelding en verlangen. Heb ik Hem dan zelf bedacht? Of heeft de Eeuwige mij geschapen naar zijn wezen? Begrijp ik Haar of omvat zij mij? Ik draai in een kringetje rond. Ik moet hem definiëren om te bevestigen dat Hij bestaat; maar als ik hem definieer, is Hij God niet meer, maar mijn gedachte.
De voorstelling van God is sinds onze kinderjaren behoorlijk veranderd. Het duivelse kwaad van de tweede wereldoorlog heeft het geloof in een goede God danig op de proef gesteld. De gestegen welvaart heeft ons bidden doen verstommen. Ik vermoed dat er van ‘God’ bij velen niet meer is overgebleven dan een mistig vraagteken. Zoiets als ‘er moet toch iets zijn?’ Kan dit vage begrip ons nog tot steun zijn in moeilijke dagen? En hoe dragen wij dit kostbaar geheim over aan onze kinderen en kleinkinderen?

CRISIS
De eerste lezing liet de worsteling zien van de Hebreeën met hun voorstelling van God. In Sumerië hadden de voorouders van Abraham de maangod Sin aanbeden. Hij was het hoofd van een hele godenwinkel. Het vertrouwen in deze God ging verloren. Abraham ging op zoek naar een nieuwe God. Kan het zijn dat hij al zwervend aanvoelde dat de ware God niet aan een landstreek verbonden was, maar boven de zichtbare werkelijkheid troonde. Eeuwenlang was het nieuwe godsbegrip verbonden met de woestijn, aan de geboorte van lammeren in het voorjaar. Tijdens een lange periode van hongersnood raakt het volk zijn kuddes kwijt. Ze worden slaven in Egypte. Geen, land meer en geen kuddes. Wie is God nog? Deze crisis in het beeld van God ging heel diep; ze moet zich hebben aangevoeld als een totale teloorgang van alle godsvrucht. De profeten in Israël moesten ontzettend hun best doen, om een totaal nieuw beeld van God in de harten van de mensen te leggen, namelijk niet de God die van bovenaf vruchtbaarheid aan de aarde schenkt, maar als een onzichtbare macht die de mens ertoe aanzet om zich te bevrijden, eerst uit Egypte, maar dan ook van iedere andere onderdrukker. 
Als wij in 2021 ons geloof in God niet kwijt willen raken, dan moeten ook wij ons rekenschap geven van de vraag: wat betekent God voor mij? Wie volg ik? Sukkel ik maar een beetje verder met de God zoals Hij in gebedjes, liedjes en psalmen bestaat, meegekomen uit mijn kindertijd? Of laat ik me uitdagen door de profeet die me toe roept: ‘God is in je hart, in je roeping om een vrije mens te zijn!’ 
Misschien is die ‘mistige God’, dat beeld van ‘wat er meer is tussen hemel en aarde’ toch geen vaagheid, maar de uitdrukking van ons besef hoezeer Hij ons te boven gaat.

TOON
Toon Hermans zei het zo:
Een mens is niet zomaar een dingetje, iets bloots.
Diep in dat dingetje verbergt zich iets groots.
Er woont een wonder in, iets ongelooflijk machtigs.
Een kind is meer dan alleen maar iets engelachtigs.
Ik weet niet wat het is, maar ik maak me sterk:
zo'n mensenkind is niet alleen maar mensenwerk.
 
OVERGAVE
Mensen zijn dieren die zich van zichzelf bewust zijn. Je ziet bij kleine kinderen hoe dat ‘zelf’ zich ontwikkelt. Aanvankelijk vallen ze samen met hun soms tegenstrijdige behoeftes. Ze lachen, huilen, poepen en boeren, al naargelang. Maar dan gaat het een zekere verband voelen dat door tijd en ruimte loopt. Het gaat zichzelf ervaren als een constante, of het nou bij oma op schoot zit, of op de wip in de speeltuin. Het is een ‘ikke’! Het gaat degene die nerveus een versje opzegt voor de klas, als dezelfde ervaren als die ‘s nachts in bed een akelige figuur ziet achter het gordijn. Zo wordt een mensenkind zich ervan bewust, iemand te zijn temidden van een veel grotere wereld. Alles krijgt verhaal en samenhang, soms duidelijk, soms mysterieus. Maar altijd is met zelfbewustzijn de wetenschap verbonden dat er anderen zijn. De ander is er net zo een als ik. Ik kan zijn lachen begrijpen. Ik kan haar pijn navoelen. Ik kan mezelf niet alleen identificeren met mezelf maar ook met de ander. Een meisje van vijf wordt een prinsesje met karnaval en een jongen coureur of ook prinses..., maar het hoort bij het mens- zijn om boven jezelf uit te stijgen. Het zijn van ons is een transcendente werkelijkheid. Daarom hebben we het woord God nodig, om onszelf te begrijpen.
We kunnen Hem niet definiëren, maar we mogen ons aan Haar overgeven, met dankbaarheid, met eerbied, maar zonder enige notie!

ZONDER ARMEN
Lieve kinderen. Het hele dorp was in de oorlog kapot geschoten. Nu hielpen de soldaten om de huizen en het kapelletje weer op te bouwen. Het kruis waar Jezus aan hing was ook kapot. Jezus had geen armen meer. Een soldaat knapte het kruis zo goed mogelijk op, maar de armen waren nergens te vinden. Daarom schreef hij met krijt op de dwarsbalk: ‘Jullie zijn mijn handen’. Op weg naar school keek een groepje kinderen naar het beeld. Zijn wij de armen van God? Ze moesten lachen en klopten elkaar op de schouder. Eentje gaf iemand een mep. ‘Met de groeten van God!’ ‘We zijn misschien ook de ogen van God!’, riep er een. ‘We zijn misschien ook de pijn van God’, ‘En de oren...!’ Ze liepen lachend verder, zonder te begrijpen wat ze begrepen hadden!