2021 - 23ste zondag door het jaar © Harrie Brouwer, Voerendaal








OP HET EERSTE
EN OP HET TWEEDE GEZICHT...!




GROETEN OP STRAAT
Je ziet sommige mensen niet meer zo vaak in coronatijd. Het kerkbezoek is qua aantal drastisch beperkt. Maar gelukkig kwam ik ‘n trouwe vrijwilligster nog eens tegen in de supermarkt. Ze verontschuldigde zich dat ze me bijna niet had gezien. Ze had het afgelopen jaar last gekregen van de heupen. Een operatie zat er niet meer in. Achter haar rollator was ze doodsbenauwd om te vallen. ‘En ik moest eens weten hoeveel oneffenheden en drempels er zijn in de trottoirs en in de straten!’ Dus ze keek altijd angstvallig naar de grond. Men had haar al eens plagend toegeroepen: ‘Ken je mij niet meer?’ ‘Je groet niemand...’ Ze zat er een beetje mee en ik realiseerde me opnieuw, hoe belangrijk het is om elkaar te groeten. In Heerlen doe je dat niet. Onbekende voorbijgangers zouden er misschien zelfs agressief op kunnen reageren. In het dorp groet je elkaar meestal nog. Het is een zeer oude gewoonte, wellicht ontstaan om elkaar duidelijk te maken dat je geen boze plannen hebt.
Romeinen liepen links van de weg, leg ik wel eens aan bruidsparen uit. De man kon dan met de rechterhand snel het zwaard trekken, als een tegemoet komende passant vijandelijke bedoelingen had. De bruidegom leidt daarom na het ja-woord zijn vrouw aan zijn linkerarm. Misschien zeggen we tijdens een vakantie in Londen wel eens: ‘die gekke engelsen, waarom moeten die links rijden?’ Nou wíj zijn sinds Napoleon de gekken die afgeweken zijn van de regel!

INSTINCT
Het is duidelijk dat gedurende de evolutie de mens er belang bij had om iedereen die hij tegenkwam onmiddellijk in te schatten: ‘is die wel te vertrouwen?’ Dat doen we spontaan en instinctief. We vormen ons in de eerste fracties van een seconde – letterlijk op het eerste gezicht – een beeld van de ander en dat beeld is gebouwd door intuïtie en ervaring. Het bestaat noodzakelijkerwijs uit vooroordelen.
Als er voor de klas een nieuw juffrouw verschijnt, dan vormen de kinderen zich in de eerste oogopslag al een oordeel: ‘bij die kan ik wel wat uithalen’, en ‘bij die moet ik me gedeisd houden.’
Ik wil maar zeggen: dat we elkaar onmiddellijk beoordelen op het uiterlijk, dat is een gegeven waarmee we mogen, moeten en kunnen leven!

GELOOF
Dan gebeurt er iets spectaculairs. De eerste christenen hebben werkelijk het gevoel dat ze een kind van God zijn. Ze beleven het bijna lijfelijk dat de Allerhoogste hen als zijn eigen kinderen beschouwt. Die wetenschap verandert op slag de manier waarop ze naar elkaar kijken. Het eerste oordeel: ‘die deugt’ en ‘die niet’, wordt gecorrigeerd door de blije wetenschap: ‘die ander is in elk geval ook een kind van God!’ 
Als je dat in het algemeen zegt, knikt iedereen makkelijk ‘ja’. Maar de eerste lezing maakte het heel concreet. De schrijver schildert een samenkomst van gelovigen. Hij moet het in zijn eigen gemeente hebben gezien. Hij is een bewonderaar van Jakobus en schrijft de brief op diens gezag. Misschien was het wel de samenvatting van een preek die hij Jacobus heeft horen houden. Jakobus hoorde samen met Johannes en Petrus tot de drie steunpilaren van de jonge kerk in Jeruzalem. Jakobus is er bezorgd over dat er geen tweespalt groeit tussen de christenen van joodse en van Helleense komaf. Daarom stuurt hij de brief rond aan alle gemeenten, die ook kampen dit probleem. Jakobus zelf was als martelaar in het jaar 62 door steniging om het leven gebracht. 
In dit rondschrijven laat hij dus zien, hoe het kan toegaan in de liturgie. Daar zitten gesettelde, vermogende joodse gelovigen naast vrijgelaten slaven, die weinig bezitten en die er heel anders uitzien. Dat uiterlijk wel een punt. Joden hechtten aan hun geloof in die ene onzichtbare God, en daarin onderscheiden zij zich van de volkeren waartussen ze leefden. Uiterlijkheden zoals kleding en haardracht versterkten die afstand. Maar nu moeten ze dat vertoon relativeren. Jij mag op je Joodse manier kind van God zijn, maar degene die naast je zit, onbesneden en zonder hoofdbedekking is evenzeer een kind van de Allerhoogste. En kijk eens wat je doet: je biedt de een ‘n stoel aan, en de ander laat je op de grond zitten. Door dat voorbeeld dringt het tot de mensen door. Inderdaad: ik moet iets overwinnen om de anderen als kinderen van God te behandelen. Dat gaat tegen mijn instincten in. Dat is iets geweldigs.

GODS RIJK
Je krijgt deel aan Gods Rijk als je alle vooroordelen overwint en je de andere mens kunt behandelen als jouw gelijke. De categorieën rijk en arm, blank en gekleurd, ziek en gezond, Griek of Hebreeër, slordig of deftig..., die komen op de tweede of derde plaats. Eerst is de ander jouw gelijke. Die bevrijdende boodschap legt Jakobus vandaag op ons bord! Moge we beter van worden! Ga op avontuur. Beschouw ieder mens – tegen je intuïtie in – als je gelijke!

PARTIJTJE
Lieve kinderen. ‘Bèr nodig je ook uit op je verjaardag’, zei mamma op een toon die geen tegenspraak dulde. ‘Nee hè, Bèr toch niet!’ Toon liep enkele stappen stampend naar de deur met zijn handen tegen zijn voorhoofd. Hij draaide zich in een ruk om: ‘dan vier ik mijn verjaardag niet!’ Bèr was een jongen van twee huizen verder. Hij was een beetje sloom. Hij wilde altijd meedoen met voetballen en niemand wilde hem erbij hebben, en dan stond-ie te huilen. ‘Kom hier eens zitten’, zei mamma. ‘Het is jouw verjaardag en het moet een leuke middag worden. Dat snap ik. Maar Bèr die krijgt altijd de kous op de kop. Dat moet toch verschrikkelijk zijn voor die vent. Wat zou die het leuk vinden als hij er eens bij kon horen.’ Toon knikte. Hij snapte het wel. ‘Maar je kunt toch niet met iedereen vriendje zijn!’, zuchte hij. ‘Oké’, zei mamma. ‘We vragen hem niet op je partijtje, maar dan nodig je hem zondag uit op de taart die over is.’ ‘Doen we!’, riep Toon en hij rende hard weg.