2022 - 3de  zondag van Pasen  ©  Harrie Brouwers, Voerendaal






DE HAMVRAAG



LIEFDE IN VOERENDAAL

Afgelopen najaar heeft de KRO-NCRV opnames gemaakt over de liefde voor een televisie-uitzending. De programma-makers 
was het opgevallen dat er hier meer gouden bruiloften werden gevierd dan elders. Ik zou,
als pastoor, geïnterviewd worden door Anita Witzier. Als kind had ik de opwinding meegemaakt in de kerk van Scharn toen pastoor Janssen een preek begon met de bekentenis dat hij van 3 vrouwen hield. Hij onthulde ook de namen. Maria natuurlijk. Vervolgens noemde hij zijn moeder... Toen werd het spannend. 
De derde was Elisabethe Bas! Met dit in mijn bherinnering had ik afgesproken dat ik de liefde vanuit mijn spiritualiteit zou benaderen. De interviewster liet me mijn zegje doen tussen de zonnige terrassen van Furenthela. Tot slot had ze nog één vraag: ‘Zegt u wel eens tegen anderen dat u van ze houdt?’ Ik was op die vraag niet voorbereid, maar ik vond ze prachtig. Ik weet hoe belangrijk dit onderwerp is. In bijna elk gesprek dat ik heb ter voorbereiding van een uitvaart, komt het ter sprake. 
‘Heeft de stervende vader nog gezegd dat hij van me hield? Kon de moeder het nog horen toen de kinderen bij haar afscheid snikten hoeveel ze van haar gehouden hadden?
Tegelijkertijd overrompelde de vraag mij. Ik realiseerde me dat ik het zelf te weinig deed. Het was vroeger geen deel van de opvoeding geweest. 

VERJAARDAGSKAART
Enkele weken geleden had ik een gesprek met een slim jongetje. Hij overwoog mee te doen aan de eerste communie, maar hij was nog niet gedoopt en zijn moeder liet hem daarover nadenken. Hij had gehoord dat je bij de doop ‘een kind van God’ werd. ‘Maar alle kinderen waren toch kinderen van God?’ Dus waarom moest je dan nog gedoopt worden? ‘Kijk’, zei ik, ‘als wij vriendjes waren en jij was jarig, dan zou ik je een mooie kaart kunnen sturen met een giraf erop en in gouden letters: “proficiat met je verjaardag”. Dan zou je blij zijn! Als ik de kaart nìet stuur, dan ben je evengoed jarig, maar die kaart maakt toch het verschil...!’ Hij knikte.
 ‘Alle kinderen zijn “kind van God”, maar als we het laten zien en het hardop zeggen, dan verandert er iets tussen ons en God.’

HOU JE VAN ME?
‘Hou je van me?’, vraagt Jezus aan Petrus. 
Hij vraagt het drie keer en dat irriteert Petrus. Misschien plaagt Jezus hem wel, omdat hij eerder driekeer door hem verloochend was. 
Let wel, deze erkenning van hun bijzondere  vriendschap wordt uitgesproken ná Jezus dood, in een visioen, in een sprituele ontmoeting... 
Dat is interessant. Bij Marcus, Matteüs en Lukas krijgt Petrus ook een bijzonderen verantwoordelijkheid opgedragen voor de gemeenschap van de gelovigen, maar bij hen vraagt Jezus iets anders, namelijk: ‘wie bèn ik volgens jullie?’ Hij vraagt naar hun geloof. Johannes graaft dieper. Hij laat Jezus niet hun visie peilen, hun geloof, maar naar hun liefde. Die maakt een leerling tot leerling.
 
OMGORDEN
Jezus stelt de vraag in het openbaar. De anderen mogen het horen. Het gezag van Petrus moet gebaseerd zijn op zijn liefde. Het leven zal zwaar genoeg worden. En dan besluit Johannes met een zinnetje dat misschien nog veel meer herkend is. ‘Toen je jong was deed je zelf je broek aan, en fietste waarheen je maar wilde. Als je oud bent, komen anderen je aankleden en ze brengen je naar een kamer waar je niet wilt zijn....’ Petrus deed het ermee. Als er liefde is, is al het anderen bijzaak!

UIT LOGEREN
Fleur had een broertje gekregen. Heel leuk hoor, Niks mis mee. Twee kleine verfrommelde oortjes en een kaal hoofdje, een grote mond en een stinkende luier, maar later zou hij haartjes krijgen en dan kon ze hem borstelen. En hij was blij als ze hem de fles gaf en het meeste bezoek dat beschuit met muisjes kwam eten had ook voor haar iets bij zich. Maar toch...! Fleur merkte ook dat ze eerste plek kwijt was. De tantes en ooms aaide haar wel even over het hoofd, maar dan liepen ze toch gauw naar de wieg en hurkten bij de box en begonnen opgewonden te vertellen op wie Ties leek. De ogen waren van opa, zoveel was zeker, maar de neus, daar waren ze het niet over eens. Het maakte Fleur een beetje verdrietig. Pappa en mamma hielden duidelijk meer van Ties dan van haar. Als ze nu eens bij tante Annie ging logeren. Annie had geen kinderen. Ze had er al eens een nachtje geslapen. Ze had naast Annie mogen liggen en ze hadden samen ontbijt op bed gegeten met de hagelslag tussen in het dekbed. En naast haar had Bobbie gelegen, het hondje. Die had alle hagelslag opgegeten. ‘Morgen wil ik bij tante Annie gaan slapen!’, zei Fleur die avond toen mamma haar naar bed bracht. ‘Hoe kom je daar ineens bij?’, vroeg mamma. ‘Zomaar, vind ik leuk!’ ‘Tja’, zei mamma nadenkend, ‘als het het leuk vind..., ik zal Annie een vragen. Maar ik vind één nachtje wel genoeg, want ik kan je niet missen. Zonder jou is ons huis ons huis niet. En ik heb je hulp zo hard nodig. Ties die snapt er nog niets van, maar wij tweetjes moeten toch voor de jongens zorgen in huis.’ Ze knipoogde naar Fleur. ‘Dat is waar’, zei Fleur, ‘misschien is het maar beter als ik voorlopig hier blijf!’