2022 - 18de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal







OP DE HOOGTE





HOGEROP

Onze religieuze taal bevat beelden die nog stammen uit de oudheid. Ze bevat elementen die nog verraden hoe men lang geleden naar de wereld keek. Veel mensen leggen daarom hun hele geloof terzijde met de verzuchting dat het allemaal achterhaald is. Anderen proberen de traditionele voorstellingen te filteren om de geloofsinhoud te scheiden van de verouderde opvatting over de kosmos. Ik wil dat vandaag eens doen aan de hand van de bijbelse begrippen ‘hoog en laag’, ‘boven en beneden’.
Zes miljoen jaar geleden gingen mensachtige wezens rechtop lopen. Rechtop kun je verder kijken, je ziet gevaren eerder aankomen en je hebt de handen vrij om baby’s en vruchten te dragen. De mens zocht de hoogte op. Zijn blik werd naar boven gericht.
Daar deed men de ontdekking, dat er bij de sterren heel andere wetten heersen dan op aarde. Op aarde valt alles immers naar beneden, maar in het bovenmaanse niet. Boven de maan beweegt alles zich in volmaakte cirkels. Een vallende ster werd niet gezien als het neerkomen van deeltjes uit de ruimte, maar als een scheurtje in de hemelkoepel, een doorgang voor stijgende of dalende zielen, of een blik van god naar de de aarde..., dan moest je maar snel een wens te doen. De onveranderlijke, eeuwige werkelijkheid daarboven bestond uit de elementen lucht en vuur. Gassen en vuur hebben de drang om naar boven te gaan. Water en aarde zijn de elementen van het ondermaanse. Het ondermaanse werd de natuur genoemd; daarboven bestond de bovennatuur. 

ONDERMAANSE
De Grieken wisten in de zesde eeuw voor Christus al, dat de aarde rond was. Vanaf de derde eeuw wordt dat in de hele wereld aangenomen, maar in de bijbelse landen bleef lang de idee hangen dat de aarde een platte schijf was die op water dreef. Hebreeën waren dan ook geen zeelieden! God troonde boven alles en iedereen. De mens leefde in het ondermaanse en verdween tenslotte in het graf, in de onderwereld. Later wint de opvatting terrein dat de mens – net als de wereld – uit iets vergankelijks en iets bovennatuurlijks bestaat. Iets van het hogere en iets van het lagere is in ons, lichaam en ziel. 
Toen men eenmaal had begrepen dat de aarde een draaiende ronde bol is, toen was het niet meer zo duidelijk waar precies ‘boven’ en ‘onder’ was. Op een gegeven moment had men ook nog eens berekend dat de aarde niet het middelpunt van het heelal was. Bovendien ging men inzien dat de sterren en planeten dezelfde natuurwetten volgden al rotsen en appels. Op dat moment werd die hemel, de bovennatuur, het goddelijk domein, een grote vraag. 
In zijn brief gebruikt Paulus de begrippen ‘hoog en laag’ nog met grote vanzelfsprekendheid. De menselijke zwakte is het lagere in hem, het vergankelijke. Vandaar komen alle ondeugden: de leugens, het bedrog, hartstocht en hebzucht. Hij vermaant zijn lezers om het hogere te zoeken, om te streven naar wat van daarboven is. Daarboven is God en de verrezen Heer.
Die oude betekenis van het woord ‘boven’ kennen wij nog steeds. Wij spreken van ‘hoge idealen’ als we daar iets heiligs mee bedoelen, zoals onbaatzuchtigheid en opofferingsgezindheid. We hebben het ook nog over ‘een laag-bij-de-grondse streek’, of over ‘iemand van laag allooi’.
Van oudsher werd de kosmos dus ingedeeld in hoog en laag, geestelijk en materieel. Vroeger waren dat twee totaal gescheiden werkelijkheden en de mens leefde tussen beide werelden en moest kiezen.

HET NIEUWE 'BOVEN'
Voor moderne mensen is dat onderscheid moeilijk geworden. Wij zijn de menselijke geest gaan zien als een functie van processen in de hersenen en we hebben geleerd dat boven de maan dezelfde wetten heersen als hier.
In dit verband is me altijd een opmerking bijgebleven uit een artikel van Han Fortmann. Fortmann was pastoraal theoloog en overleed ongeveer 50 jaar geleden. Hij citeert ergens ‘een Russische filosoof’, zonder de naam te noemen. Die definieerde ‘geest en stof’, ‘aards en hemels’ opnieuw. Hij zei: brood is materie, brood is materieel. Maar brood-voor-anderen is geestelijk, brood-om-te-delen is hemels. Deze benadering is verfrissend. Ze laat de oude discussies over ‘boven en onder’, ‘geest en stof’ achter zich. Daar ging het Jezus van Nazareth ook om, om dat ‘voor anderen’. Wie alleen rijkdommen voor zichzelf opslaat die zal bedrogen uitkomen, want na een leven van oppotten en sparen gaat hij met zijn bezit ten onder. Maar wie zijn bezit kan delen, wie leeft voor de ander, die heeft deel aan het goddelijke, die is op de eeuwigheid georiënteerd.

EENDEN
Lieve kinderen. Eva ging met oma naar de vijver. Haar kleine zusje Emma mocht ook mee. ‘Gaan we de eendjes voeren?’ vroeg Eva. ‘Neem je brood mee?’ ‘Brood is niet goed voor eenden’, zei oma. ‘Daar zit teveel zout in. Ik neem wel wat nootjes mee en er zijn nog wat boontjes over van gister.’ Bij de vijver gaf oma aan Eva en aan Emma een handjevol nootjes en boontjes. Eva keek boos naar Emma. ‘Dat is niet eerlijk. Ik ben de oudste!’ Eva griste de helft van de boontjes uit het handje van Emma. Toen liep ze snel naar de vijver. Ze had een paar baby-eendjes gezien. Die wilde ze tracteren. Ze gooide de nootjes in hun richting, maar telkens waren de grote eenden aansnellen en het lukt haar niet de jonkies te voeren. Huilend liep ze naar oma. ‘Die grote eenden pakken alles voor zichzelf!’ ‘Tja’, zei oma. ‘Dat hebben ze misschien van jou geleerd. Jij pakje je kleine zusjes ook het meeste af...!’ Daarop had Emma niets anders te in te brengen dan ‘Naouwww...!?’