2022 - 19de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal





SIGAAR UIT EIGEN DOOS




DE SIGAAR

Men heeft altijd betwijfeld of de Hebreeënbrief wel van Paulus is. In elk geval is het een belangrijk document, een preek misschien, van rond het jaar 70, bestemd voor Joodse Christenen. Hun wordt voorgehouden dat Abraham de stamvader is van het volk Israël. Hij is hun grote voorbeeld.... Ook óns voorbeeld dus! 
Wat we ons altijd moesten realiseren is dit: deze ‘vader van vele volkeren’ was een tentbewoner. Hij had zijn huis verlaten; was een zwerver op zoek naar een thuis, een dakloze.
Een oude pastoor vertelde eens over een collega. Deze had van een goed glas wijn gehouden en hele dure sigaren. Hij kreeg wel eens een fles van een parochiaan cadeau en ook wel eens een sigaar, maar die waren hem doorgaans niet goed genoeg. Op de grote tafel van de pastorie stond op een Perzische kleed naast de asbak een houten sigarendoos. Op die doos had hij in sierlijk handschrift geschreven: ‘vagabundis en inimicis’. De meeste sigaren die hij cadeau kreeg gingen in die doos. Ik zal het opschrift vertalen. 
‘Vagabundis et inimicis’ betekent ‘voor zwervers en vijanden.’ De sigaren in die kist waren bedoeld om loslopend volk af te schepen. 

GAST = VIJAND
Zwervers en vijanden werden in een adem genoemd. Dat is niet erg christelijk maar wel oermenselijk! Wantrouwen jegens vreemdelingen is niet iets van deze tijd, het is van alle tijden. Zelfs het woordje ‘gast’ is verwant aan ‘hostis’ ‘ghostis’. Dat betekent vijand, de vreemdeling van wie de kwade bedoelingen werden verondersteld. Alleen als zij bescherming genoten omdat ze handel kwamen drijven of een boodschap van de koning bij zich hadden, dan was er een ‘hospes’ – of een ‘hospita’, of een heel ‘hospice’ of ‘hospitaal’. Dan was men de vijand gunstig gezind; dan was men gast-‘vrij’. 
Zo zal het ook in bijbelse tijd geweest zijn. Ongastvrijheid was de normale toestand. Juist vanwege die vreemdelingenhaat hameren de profeten er zo op, dat men gasten open tegemoet moest treden. Ze herinneren ons er aan dat Abraham zelf een zwerver was geweest.
‘Een zwervende Arameeër’ was hij. 
De priester moest dat zo benoemen als hij de eerste vruchten ging offeren: ‘mijn voorvaderen waren zwervers uit Mesopotamië, die in Egypte als zwervers werden onderdrukt....’ De mand vruchten was inderdaad een godsgeschenk! 

KOSJER
De profeten beseften dat God niet een God was voor het eigen volk alleen, maar voor alle mensen. Als God een vader van allen is, dan zijn allen ten diepste elkaars broers en zussen. Dit inzicht botste met het diep geworteld wantrouwen jegens gasten.
Wie alleen bekenden ontmoet, wie alleen maar omgaat met vrienden, die maakt nooit iets nieuws mee. Een volk dat niet openstaat voor andere culturen, dat niet nieuwsgierig is naar ander beschavingen, dat gaat tenslotte aan inteelt ten onder. 
Israël koestert verhalen waarin de ontmoeting met een vreemdeling leidt tot vruchtbaarheid. Abraham en Sara overkwam het. Sara was kinderloos en oud. Zij hoort de belofte vanuit haar keukentent en kan haar lach niet inhouden. 
Abraham zet zijn gasten  melk voor en een gebraden kalfje. 
Die combinatie is niet kosjer! Ze is tegen de wet. Je zet naast een kalfje geen melk dat eigenlijk voor hem bestemd was, maar gastvrijheid staat boven de wet. Het onthalen van een vreemdeling staat gelijk aan een ontmoeting met God.

NIET ANGST MAAR HOOP
Gastvrijheid begint met een offer, maar er rust zegen op. Ons vergrijzende Nederland kan jong bloed goed gebruiken. Vreemdelingen zijn ontzettend waardevol, maar dan moeten we ze niet als vijanden benaderen maar als vrienden. Als we hen alleen maar een sigaar uit eigen doos geven, uit het kistje ‘vagabundis en inimicis’, dan pakt het verkeerd uit!
Niet angst moet onze raadgever zijn maar hoop. De knechten in het verhaal van Jezus wachten op de thuiskomst van hun heer; zij verheugen zich op het moment dat hij arriveert. Niet angst voor eventuele straffen is hun motief, maar de vreugde om zijn thuiskomst. Dat wil het verhaal van Abraham ons ook leren. Niet angst voor de vijand moet onze houding tegenover gasten zijn, maar de hoop op een mooie toekomst. 
Dus, laat het beste er zijn voor de ‘vagabundos et inimicos!’


VLIJTIG LIESJE
Lieve kinderen. ‘Je kunt me altijd bellen’, zei mamma tegen Lies. De hele middag zou ze op het huis passen. Broodjes en snoepjes stonden klaar op de aanrecht. De voordeur viel dicht. Mamma had nog een dikke zoen gegeven en toen was Liesje alleen thuis. Ze was de baas in huis. Wat zou ze nu eens gaan doen? Televisie kijken? Op zou ze Tom, Eric en Anne uitnodigen en dan konden ze op zolder de verkleed-kist pakken en met de handy een film maken.
Lies had mama beloofd om niemand binnen te laten. Ze liep naar de keuken. Ze liet de afwasbak vol warm water lopen en zette de kopjes en schoteltjes erin. 
Toen schrok Lieske zich rot. Ze hoorde iets in de gang. Iemand had een sleutel in het slot gestoken. Haar hartje stond stil. Toen hoorde ze mamma’s voetstap. ‘Schrik niet!’ schalde het. Ik was de beurs vergeten. O, je bent aan de afwas begonnen. Je bent mamma’s grote lieve dochter. Morgen gaan we een ijsje eten!’