2010 - 13de zondag door het jaar  © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

"MIJN VADER WAS EEN ZWERVENDE ARAMEEËR"

 

 

ZWERVERSINSTINCT

 

Ons geloof bewaart iets van een oud zwerversinstinct. Er is een periode in de geschiedenis geweest waarin mensen voortdurend onderweg waren. Toen de Hebreeën als nomaden rondzwierven hadden zij geen kans om zich te hechten aan hun hut of dorp; het had geen nut om de geest van de bron of de berg te bezingen. Hun god was dan ook niet van steen en stond niet in een tempel. Hun God was een reisgezel. Hij kon overal zijn, in een woord, in het roepen van zijn naam. Hij was ongrijpbaar, en tegelijk dichtbij in het vuur en in de wind. Eeuwen later woonden zij in huizen; hadden tuintjes om te bewerken, boompje, beestje...! Mensen verzamelden bezit; raakten gesetteld. Het idee dat alles voorbijging werd een bedreiging. Ze klampten zich steeds meer aan rijkdommen vast.

ONDERWEG

Maar het oude zwerversinstinct blijft knagen. Een onbestemd gevoel overvalt een mens op gezette tijden. Zijn huis is zijn thuis niet. Hij voelt zich misplaatst. Hij tuurt de horizon af en staart naar de sterren. Hij blijft een voorbijganger!
Ik probeer te begrijpen wat ons geloof toch heeft met ‘onderweg zijn’. Abraham werd geroepen op pad te gaan. ‘Mensen van de weg’, heette de eerste christenen. Ierse monniken bevoeren de wereldzeeën.

Elisa, die achter zijn span van twaalf ossen, met soevereine overdaad zijn land bewerkt, ligt diep in ons geheugen. En hoe er een profeet langskomt, Elia. Hij werpt hem zijn profetenmantel toe. Elisa slacht zijn ossen; braadt het vlees op het vuur van de ploegen; verbrandt alle rijkdom achter zich; trakteert het werkvolk en reist met Elia mee. Eeuwenlang wordt het verhaal met liefde gelezen. Het wekt oud heimwee in ons hart, al doet bijna niemand het hem na!

Het geloof bewaart iets van een zwerversinstinct. En als de zomer komt dan halen we de caravan van stal. Hij wordt grondig schoongemaakt. De tent komt van de zolder, het internet wordt afgestruind. We willen onderweg zijn, voorbijganger worden. We willen de voorspelbaarheid van het leven even ontvluchten.

REISVERHALEN

Lucas vertelt zijn verhaal over Jezus als een groot reisverhaal. Jezus is onderweg. Het reisdoel is Jeruzalem. Daar vindt Hij de dood. Of - voor wie wat dieper kan toezien -, Hij vindt er het ware leven. Een spannend reisverhaal, want Lucas is een goede verteller.
Moderne reizigers zijn meestal gauw uitgepraat. ‘Hoe was de vakantie?’ ‘Och, wel leuk!’, is het antwoord en er valt een stilte. ‘Het weer was wel goed, maar één keer regen gehad!’ Waar hebben we het over?! ‘En het eten?’ ‘Het eten was prima, elke dag buffet en je mocht nemen zoveel als je wou.’ En verder? ‘Wacht even.’ De ander haalt zijn mobieltje te voorschijn. Je krijgt foto’s te zien. Wat wolken uit het vliegtuigraampje. Een glaasje rode wijn op een terras. We zijn geen goede vertellers. Wat gebeurde er onderweg? Dat je je vrouw na 30 jaar met nieuwe ogen zag in de dierentuin van Boedapest..., dat het je opviel hoe lief ze omging met de juffrouw achter het kraampje met meloenen..., dat het zo pijn deed om te gaan slapen zonder de stem van de kinderen gehoord te hebben..., dat je overweldigd werd door de eeuwigheid in het donkere Romaanse kerkje; de zon scheen er door een raampje alsof er sinds Benedictus niets belangrijks meer gebeurd was op aarde, een vreemd dankbaar gevoel kwam over je; jij hier, mensenkind op aarde, verloren en thuis gekomen. Of dat je er een paar keer per dag aan moest denken; of thuis de voordeur wel goed was afgesloten.

REISADVIES!

De bijbelse reisverhalen bevatten een tip. Pas er voor op dat je niet teveel hecht aan de dingen om je heen. Je mist er een hoop geluk door! Kijk met de ogen van een pelgrim, kwetsbaar en barmhartig. Toen ze in een Samaritaans dorp niet welkom waren riepen de leerlingen: ‘zullen we vuur uit de hemel over hen laten neerdalen?’ Met die instelling ga je niet op reis. En wat een opmerking! Alsof ze dat hadden gekund, de bliksem bevelen! ‘Gaan we toch een dorp verder’, had Jezus gezegd, want zo is een reiziger. En iedereen mag meelopen; alleen, we hebben geen tent, zelfs geen hoofdkussen. En je moet nu beslissen, want morgen zijn we alweer verder, als een circus, als kermisvolk. Wie heeft er niet van gedroomd? Een oud zwerversinstinct waarschuwt ons niet te hechten aan de dingen maar aan de mensen!
 

 

DE WIJDE WERELD IN
Lieve kinderen. Olaf was nog klein. Een jaar of vier. Mamma had hem even alleen gelaten op de stoep met een stukje krijt. ‘Maak maar een mooie tekening, dan haal ik een ijsje uit de diepvries.’ Olaf tekende een straat. Een hele lang autoweg. Hij was erbij gaan staan en trok een lange streep, door gebukt achteruit te lopen. Tot de hoek van de straat. Daar keek hij om zich heen. Hij zag het weitje met de ezel. Olaf liep er heen, maar het ezeltje was er niet. Hij wist dat het weitje doorliep om de hoek achter de huizen. Olaf ging op zoek, en jawel daar stond het ezeltje. Maar het ezeltje zei niets en liet zich ook niet aaien. In de verte zag hij jongens voetballen. Olaf dribbelde erheen.
Mamma kwam buiten met de ijsjes. ‘Kijk eens...!’ Maar Olaf was weg! Mamma keek wild om zich heen. Toen zag ze een lange streep van krijt. Ze volgde de streep. Op de hoek hield ze op. Gauw rende ze naar de wei met het ezeltje. Olaf hield van de ezel, wist ze. Maar, o jee, ook daar was hij niet. Mamma begon hard te roepen. En toen opeens zag ze hem in de verte. Olaf stond met de handen op de rug naar het voetballen te kijken. Ze rende erheen en sloot hem in haar armen. ‘Foei, Olaf, waarom was je weggelopen?’ Dat wist Olaf ook niet. Eigenlijk nergens om. Zomaar, het leek wel of hij af en toe werd weggetrokken, de wijde wereld in!