De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

2013 - 12de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

 

IDENTITEITSCRISIS

 

 

 

MET PENSIOEN

Hij had lang naar zijn pensioen uitgekeken. Geen wonder. Hobby’s genoeg. Zijn grote trots was een groentetuin met paprika’s en kiwi’s. En dan waren er de twee kleinzoons. Elke dinsdag haalde hij ze van school af en ‘s zaterdags juichte hij hen toe op het voetbalveld. Daar kwam bij dat het werk hem de laatste jaren steeds meer tegenstond, steeds meer vergaderen en protocollen schrijven. ‘En, hoe bevalt het luie leven?’, vroeg ik. De man keek bedrukt maar zei: ‘Goed hoor!’ Omdat ik bleef luisteren, ging hij verder. ‘Best wel goed. ‘s Morgens sta ik op, dan lees ik de krant en verder hoef ik niks. Niemand wacht op me, niemand heeft me nodig. De hele dag heb ik vrij om leuke dingen te doen... Je wilt toch ook eens iets dat nodig is en nuttig!’

 

WIE BEN IK?

Zijn hele leven had de man gedacht dat hij leraar was. En nu bleek dat docent-zijn niet was wat hij was, maar slechts een tijdelijke rol. Wie was hij dan zelf? Zijn pensioen bracht hem in een identiteitscrisis - om een groot woord te gebruiken. Wie ben ik zelf, buiten het stempel dat anderen op me gedrukt hebben? Met die vraag liep hij naar zijn tuin. ‘Ben ik wel een natuurliefhebber? Of is me dat aangepraat?’ Hij herinnerde zich dat zijn vader groente verbouwde en hem prees. ‘Johan heeft groene vingers’, had hij zelfs een keer tegen de groenteboer gezegd in een volle winkel. Hij was het gaan geloven. Het ging bij zijn image horen. Tantes beschouwden hem als de deskundige in de familie. Maar was hij een tuinman of maakte hij zich dat wijs? Wie ben ik? Hij had eens een boek gelezen over een vluchteling na de oorlog. Die had een eigen zaak gehad in een kleine Duitse stad. Hij was getrouwd en vader geweest. Plotseling had hij halsoverkop moeten vluchten. De stad was gebombardeerd. Zijn huis vernietigd. Vrouw en kinderen vermist. Nu leefde hij als naamloze vluchteling in een kamp, ergens in een vreemd land. Wie was hij nou? Wat was er van hem over? Ontslag, ziekte, scheiding, de hoofdprijs, verliefdheid, het kan je doen  wankelen en je identiteit in een crisis brengen. Grote filosofen hadden erover geschreven. Een mens is eigenlijk niemand. Een aap is een aap en een koe is een koe; maar een mens? Een mens kan van alles zijn en van alles worden. Hij is geen voldongen feit maar open kansen. Hij moet zich nog maken.

 

WAARTOE BEN IK OP AARDE?
Tegen deze achtergrond trof mij het evangelie. Jezus vraagt: ‘wie ben ik?’ Hij lijkt in een identiteitscrisis. Of speelt hij het ons voor? ‘Wie vinden de mensen dat ik ben? Wie vinden jullie dat ik ben?’ Jezus’ vraag levert hem een keur aan vleiende titels op. ‘Een Elia ben je.’ ‘Een soort Jan de Doper.’ ‘In elk geval een Messias, een gezalfde van God!’
Wat mij treft in dit voorval, is het moment waarop Jezus de vraag stelt. Hij doet het, als hij net ontwaakt uit een gebed. Lukas noteert: ‘Toen Jezus aan het bidden was, kwamen zijn leerlingen bij Hem en Hij vroeg hun: wie zeggen ze dat Ik ben?’
In het gebed worstelt Jezus met zijn identiteit: wie ben ik? Waarom leef ik? Waartoe ben ik op aarde? Biddend zoekt hij het antwoord. Jezus bidt niet om mooi weer maar om de waarheid over zichzelf.

 

WAAROM ZIJN ER MENSEN?
Een trotse opa zat over zijn kleindochter op te scheppen. Ze was amper vijf jaar. Ze had een tijdje naar haar rechterhand zitten staren en de vingertjes gespreid. Toen had ze gewezen naar de lege plek tussen duim en wijsvinger: ‘Waarom zit daar geen vinger?’, had ze gevraagd. De ouders wisten het niet. ‘Waarom zijn er eigenlijk mensen?’ was haar volgende probleem. Haar moeder was psychologe. Zij schoot toe en stelde de psychologenvraag: ‘Wat denk je zelf?’ ‘Ik denk’, zei de kleindochter zonder aarzelen, ‘dat de mensen er zijn voor de zieke vogeltjes en dieren.’ Ze had besloten dierendokter te worden. Daarvoor was ze op aarde. Dat was háár gebed, haar verbond met God: de schepping herstellen, de zwakkeren steunen. Jezus had de jongen genezen in de stadspoort van Naïn. Jezus had vernomen dat zijn vriend Jan de Doper was omgebracht en hij vreesde voor zijn toekomst. ‘Wie ben ik? Wat staat me te doen? Waartoe ben ik aarde?’

 

BIDDEND LEVEN

Een mens heeft niet af en toe een identiteitscrisis maar een mens ís een identiteitscrisis. Hij is niet wat hij is, maar is wat hij kán zijn. Dat maakt hem heilig en uniek, dat maakt hem beeltenis van God.
Soms ben ik bang voor de toekomst van de wereld. Bang dat de mens vergeet, wat hij ten diepste is: kind van de Barmhartige. Bang dat hij vergeet was het is om de ogen te sluiten en te bidden!

 

JESSE WAS JESSE

Lieve kinderen. ‘Wil je met me spelen?’, vroeg Jesse en hij stak zijn handje uit om me naar zijn speelhoek te trekken. ‘Oké, wat gaan we doen?’ De grond was bezaaid met blokken en poppetjes. Ik pakte een brandweerman en zei: ‘Ik was brandweerman!’ Jesse griste me de brandweerman uit de hand en riep: ‘Ík was brandweerman!’ ‘Goed’. Ik pakte het schooltje, zette de deur open en ging met een poppetje op de stoep staan. ‘Naar binnen komen kinderen, de school begint!’ Jesse liet de brandweerman vallen en pakte me de meester af. ‘Ík  was meester.’ Met een ander poppetje was ik voor de school gaan staan. ‘Tingelingeling, ijsjes! Wie wil er een lekker ijsje?’ Jessie gooide de meester weg en greep mijn ijscoman. Het was wonderlijk. Jesse was brandweerman en ijsboer en meester en wat je maar wou. En dat was knap, maar ook moeilijk ,want het spel kwam maar niet op gang. ‘Weet je wat? Dan was ik Jesse. En ik zat bij de meester op school en toen wou ik van jou een ijsje en toen vloog de school in brand.’ Voor de laatste keer griste Jesse mijn poppetje weg en riep boos: ‘Ík was Jesse!’

 


  MENU


   
BEZOEK
vandaag21
gister95
deze maand3749
totaal823509