De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

VIERDE ZONDAG IN DE ADVENT VAN HET B--JAAR 2008
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2008

HET HUIS VAN GOD

 

NAAR ONS BEELD

‘Kom nou eens een keer mee, met Kerstmis!’ De oude moeder vroeg het bijna smekend aan haar al wat oudere zoon. ‘Daar word je toch niet slechter van.’ ‘Mam, heb je de krant gelezen? Over die straatkinderen in Rio. Allemaal doodgeschoten! Dat zou God toch niet toelaten!’ ‘En dan sta ik met de mond vol tanden...’, verzuchtte de vrouw. Een mens wil God begrijpen. Wij willen snappen wat God denkt en doet en waarom. Waarom is er zoveel pijn? En als we op al die vragen eindelijk een antwoord hebben bedacht en God tenslotte in ons denkraam past, dan komen we tot de ontdekking dat die bedachte God helemaal niet echt bestaat. Hij is alleen maar een stapel menselijke mijmeringen over het waarom en het waartoe van dit leven. Ooit zal een mens - een moeder, een oudere zoon -, beseffen dat God niet te begrijpen is. Je kunt je aan Hem of Haar slechts overgeven. Maar je kunt Hem niet onderwerpen aan je fantasie.

IN ONS HUIS

Een ongelooflijk interessant verhaal hoorden we in de eerste lezing. Het wordt al drie duizend jaar bewaard. De Hebreeuwen hadden zich ontwikkeld van halfnomaden tot dorpsbewoners. Uit hun zwerverstijd bewaarden ze nog een reusachtige tent waarin de priesters in de woestijn de Sabbat vierden. Hun God was, zeg maar, ‘sociaal achtergebleven’ en David geneert zich voor Hem. Bij een koning in een paleis hoort ook een God van stand. Daarom vat David het plan op, om een tempel te bouwen. Hiertegen moet een diep religieus gevoel in opstand zijn gekomen. Tempels hadden de onderdrukkers in Egypte. Tempels bouwden de Kanaännieten voor Baal. Israëls God was toch anders! Onzichtbaar, zonder beeltenis; Hij beperkte zich niet tot een bepaald grondgebied maar Hij was de Schepper van alles en allen. Tegen die achtergrond vond er een gesprek plaats tussen David en Natan. De profeet moest God eens polsen over een nieuwe woning. Het antwoord liet aan duidelijkheid niets te wensen over. ‘Jij, David, wil voor mij een huis bouwen? Ik zal voor jou een huis bouwen!’
Sindsdien bewaren wij de opmerking als een waarschuwing dat we God niet naar onze hand kunnen zetten. Als we dat toch doen, dan gaat het niet meer over God maar over ons eigen idee. Wie God schept naar zijn eigen beeld zal ooit ontdekken dat hij voor de verkeerde geknield heeft.

GODS HUIS

Hoe totaal anders is die scene uit het evangelie. We zijn dan volgens Matteüs 42 generaties na David. Het huis dat God voor hem gebouwd heeft is overeind gebleven. Maar het is geen paleis meer. Een timmerwerkplaats van Jozef. Jozef is uitgehuwelijkt. Zijn vrouw wordt overvallen door een engel. ‘Vrees niet’ roept deze haar toe. Maria schept zich geen God naar haar eigen behoefte. Ze wordt overweldigd en stamelt: ‘Mij geschiede naar uw woord.’ Zij begrijpt het niet maar ze is vol overgave. Zij bouwt geen huis voor God..., zij krijgt ook van God geen huis gebouwd... maar zij wórdt het huis van de Allerhoogste.
Overgave aan de Eeuwige maakt ons tot zijn woning. Dat is advent. God welkom heten doe je door overgave aan wat de liefde vraagt, door een lieve moeder te zijn, een verantwoordelijke dochter, een toegewijde zoon. God heet je welkom door een bezielde leraar te zijn, een sportieve clubgenoot, een geïnspireerde muzikant, een meelevende buurman of verpleger. God welkom heten doe je door barmhartig te zijn, door de hoop op een rechtvaardige wereld niet op te geven. God welkom heten doen we vanmorgen door te zeggen: Sorry, vergeef ons God! Wij zijn ons ervan bewust dat we veel fouten maken en verre van volmaakt zijn, maar we geloven ook dat u een barmhartige God bent en dat uw eerste woord is: Vrees niet!

VERHUIZEN

Lieve kinderen. ‘Moet ik mee?’, vroeg Trijntje. Pappa had verteld dat ze gingen verhuizen. ‘Tuurlijk ga je mee! Ik heb het huis speciaal voor jou gebouwd! Je krijgt een grote nieuwe kamer en er komt een schommel in de tuin en misschien wel een vijver. ‘Mag ik dan ook een hondje?’ Trijntje probeerde er instinctief nog een slaatje uit te slaan. ‘Daar praten we met mamma over!’, zei pappa en Trijntje begreep dat dit ‘nee’ betekende. ‘Maar ik wil geen grotere kamer, ik wil bij Minou blijven.’ Nou, waar wij gaan wonen daar zijn ook veel lieve kinderen, en in het weekend mag Minou blijven logeren, zo vaak ze maar wil. Trijntje was niet overtuigd. Waarom moesten ze naar een nieuw huis. Dit huis was toch groot genoeg? En gezellig was het ook. En op haar kamer was nog plaats over. Dus!

‘Kom eens hier’, zei pappa. Hij sloeg een arm om Trijntje heen. ‘Pappa heeft ander werk gekregen. Ik moet toch geld verdienen voor jullie. Nou, dat ander werk dat ligt een eind uit de buurt. Dus nu moet ik wel verhuizen. En ik hoop dat jij met me meegaat!’ Trijntje dacht diep na met een echte rimpel in het hoofd. Toen zei ze: ‘Dus we gaan niet verhuizen voor mij maar voor jou?’ ‘Eerlijk gezegd, ja!’, zei pappa. Trijntje sprong op. ‘Oké, dat moet dan maar. Ze voelde pappa’s opluchting en daarom probeerde ze nog een keer: ‘Maar dan wil ik wel een hondje in plaats van Minou.’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag192
gister81
deze maand273
totaal824919