De genoemde datums laten het moment van publicatie zien,
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later
2013 - 32ste zondag door het jaar © Ad Blijlevens, Heerlen
LEVEN NA DE DOOD
De domineeszoon Freek de Jonge kon nog zo opgewekt zingen: ‘Er is leven, er is leven na de dood’, als wij zelf met die dood to maken krijgen, is telkens opnieuw de vraag actueel,: ‘Wat betekent dat: leven na de dood?’ Deze en dergelijke vragen zijn oermenselijk.
Zulke vragen leefden natuurlijk ook in Jezus’ tijd en milieu. We hoorden erover in het evangelie. Zelfs godsdienstige mensen als de Sadduceeën geloofden niet aan een onvergankelijk leven. Ze waren op godsdienstig gebied aartsconservatief. Ze hechtten alleen waarde aan de vijf eerste boeken van de bijbel, de zogeheten boeken van Mozes. Wat daarna was geschreven, bv. door profeten, had voor hen geen waarde.
Maar onder het zogenaamd gewone volk was het geloven aan een eeuwig leven wel doorgedrongen. We hoorden dat in de eerste lezing, uit het boek van de Makkabeeën. In de 2e eeuw voor Christus wilde de Syrische koning Antiochus de Israëlieten verbieden to leven volgens hun wetten en gewoonten. Zeven broers echter getuigen, de een na de ander, in aanwezigheid van hun moeder, liever een vreselijke dood to sterven dan ontrouw to worden aan de God van het Verbond. En ze getuigen, ieder op zijn beurt en met eigen woorden, van hun geloven in God die hen zal doen leven over de grens van de dood heen.
Maar de Sadduceeën hechtten aan dat geloof geen waarde. Ze lachten erom. Ze probeerden zelfs hun volksgenoten die wel geloofden aan de opstanding uit de dood, belachelijk to maken. Hoe ze dat deden, hoorden we in het evangelie dat we zojuist hoorden.
Zo probeerden ze Jezus in verlegenheid to brengen. Een beproefde methode: je maakt eerst van een geloofsgegeven een karikatuur, en daarna ga je daarover discussieren. Maar Jezus gaat niet rechtstreeks op de hachelijke vraag in. Eigenlijk zegt hij: Je kunt je van het-leven-van-hierna geen voorstelling maken, en dat moet je daarom maar niet proberen. Wel zegt Hij: na onze dood zal alles anders zijn. Hoe, dat weet alleen God. De overledenen zijn ‘als engelen’, zegt Hij. En bij engelen is er geen verschil tussen vrouwen en mannen. Bovendien, zo zegt hij, slaan onze begrippen over tijd en ruimte niet op die nieuwe goddelijke werkelijkheid. Tussen haakjes: Jezus kreeg die merkwaardige vraag voorgeworpen aan het einde van zijn laatste reis naar Jeruzalem. Hij voelde toen al aan wat Hem zou overkomen. Kort voor zijn levenseinde werd Hem dus eigenlijk gevraagd: ‘Wat denk Jij, Jezus, dat er na jouw dood gaat gebeuren?’
Jezus wijst er echter alleen op dat in die andere werkelijkheid andere wetten gelden. En omdat de Sadduceeën zich alleen maar beroepen op de eerste vijf boeken van de heilige Schrift, geeft Jezus hun een antwoord juist uit een van die boeken, nl. uit het boek van de Uittocht. Hij houdt hun fijntjes voor: ‘Dat de doden verrijzen, heeft ook Mozes aangeduid waar het gaat over de braamstruik, doordat Mozes God de God noemt van Abraham, van Isaak en van Jacob. De Heer is toch geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen levend.’ Jezus’ geloven aan de verrijzenis steunt niet op spitsvondige redeneringen, Het steunt op vertrouwen in de God van de Uittocht, in de God van Abraham, Isaak en Jakob, die ook de God is van Jezus en die ook onze God wil zijn. Die God wil ons niet laten verdwijnen in het niets. - Maar laten we eerlijk zijn: wie twijfelt er nooit aan leven na de dood? Hoe het ook zij, wij leven in een tijd waarin wij onwillekeurig gericht zijn op wat te bewijzen is, te tasten en te controleren. En maken wij misschien 66k niet een soort karikatuur van dat leven na de dood? Wij beseffen heus wel dat wij over dat leven niet kunnen spreken in woorden en begrippen van hier en u, maar ja... erover zwijgen kunnen we evenmin. En dan komen de moeilijkheden...
En toch... Dadelijk zullen wij weer belijden: ‘Ik geloof aan de verrijzenis en het eeuwig leven’. Dat geloven heb ik indertijd ontroerend verwoord gezien en gehoord door de kleindochter van de toen vermoorde joodse premier Rabin. Ze wenste haar opa toe dat de engelen in de hemel hem mochten beschermen. Ze kon dat zeggen vanuit haar geloven in de God die geen God van doden is, maar van levenden. Ook zij wist: God is de God van Abraham, Isaak en Jacob. Wij, mensen hier en nu, mogen
geloven: God is ook de God die Jezus, zijn eniggeboren zoon, deed opstaan uit de doden. God is God van u en van mij, van ons allen. Hij zal ook ons doen opstaan uit de dood-. Want, zo zijn Jezus’ woorden: ‘De Heer is toch geen God van doden, maar van levenden, want door Hem zijn wij allen levend’. Moge dit vertrouwend geloven steeds meer in ons werkelijkheid worden.
Ik eindig met een lied van de nog niet lang geleden overleden dichter Michel van der Plas, dat een gebed is:
‘Herder, ga ons voor
deze wereld door:
bij ons dolen en verdwalen
over bergen en door dalen,
en in elk gevaar,
veilig, vast en waar.
U die hebt beloofd
dat geen macht ons rooft,
blijf ons met uw stem omgeven
en het licht van eeuwig leven
dat ons toebehoort,
Jezus, op uw woord. (...)
Blijf bij dag en nacht
onze levenskracht, .
onze hoop en ons vertrouwen,
tot wij ons geluk aanschouwen:
voer ons aan uw hand naar uw eigen land’.
(De man van Nazareth. Teksten bij de evangelien, Tielt/Baarn 1992, p. 65)