De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later
2014 - 27ste zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal
 
 
 
 
 
 
EIGENAAR OF PACHTER?
 
 
 
WIJN MAKEN
U zult het misschien niet zo gauw achter me zoeken, maar ik heb één keer in mijn leven geprobeerd om wijn te maken. Het was moeilijker dan ik had gedacht! Mijn vriend had een mand vol druiven geoogst van twee wijnstokken in zijn achtertuin. De druiven moesten worden geplet. Dat mocht zijn dochtertje van 4 doen. Volgens oud Frans gebruik, mocht ze met haar blote voetjes door de druiven lopen. Inmiddels wordt zij zelf moeder en ze heeft er niets engs aan overgehouden...! Daarna werd het moeilijker. Het suikergehalte moest worden bepaald. Elke meting leverde een ander resultaat op. Al naar gelang, moest suiker worden toegevoegd. Dat hoefden ze in Kanaän niet te doen; er was daar veel zon, en het water haalden druivenstokken meters diep uit de grond. Wij moesten gist toevoegen uit een zakje. De temperatuur moest kloppen. De wijn mocht geen azijn worden. Enfin, we vulden tenslotte enkele flessen, voegden er wat sulfiet aan toe voor de nodige hoofdpijn en sloegen er kurken in.
 
ZURE DRUIVEN
‘Mijn vriend had een wijngaard’, zingt Jesaja en zijn lied zal in oktober in de gaarden vaak gezongen zijn. ‘Hij deed er alles aan: een omheining moest de oogst beschermen tegen wilde dieren.’
De Griekse schrijver Aesopus vertelde een fabel over een vos die de wijngaard belaagde. Hoezeer hij zijn nek ook strekte, het lukte hem niet om bij de druiven te komen. Toen zei hij tot de geamuseerde  omstaanders: ‘ik hoef ze ook niet; ze zijn nog veel te groen!’ Hier komt de uitdrukking vandaan, dat de druiven zuur zijn. De druiven waar je niet aan komt, die noem je maar zuur! Een mens heeft kritiek op wat hij niet kan krijgen, of op wie hij niet kan lijken! De omheining hield vossen tegen, maar omdat een wijngaard een enorm kapitaal waard was - het Hooglied noemt enorme bedragen! - kwam er ook een wachttoren tegen rovers. Na al die inspanningen zijn de verwachtingen hoog gespannen. De teleurstelling van Jesaja’s vriend is dan ook groot, als de druiven inderdaad heel erg zuur zijn!
Die vriend van Jesaja is God. De wijngaard is zijn volk. Het zijn al die mensen, die God een prachtige tuin heeft gegeven om in te wonen. Die hij beschermd heeft en voorzien van zon en water. Die mensen stellen hem diep teleur. ‘Bereid je maar voor op zijn woede’, zingt de profeet.
 
DE EIGENAAR
Jezus begint een verhaal met hetzelfde lied. Een rijke man bouwde een wijngaard met alles erop en eraan. Een kapitaal investeerde hij. Dan gaat hij op reis. Als Jezus het over God heeft, gebruikt hij vaak het beeld van een rijke man die op reis gaat. Het is een beeld dat moderne mensen zal aanspreken. God als de afwezige. Hij is er niet. We kennen hem niet omdat we hem hebben gezien of gehoord. We kennen hem vanwege de wijngaard, de bossen en de zee, de storm en de regenboog, de bomen die boordevol appels hangen, de perenbomen die onder de vruchten dreigen te bezwijken. We kennen God omdat schoonheid ons ontroert en vallende sterren ons ontzag inboezemen. We vermoeden Hem omdat liefde ons hart verwarmen kan. De wijngaard is er, en wij hebben hem niet zelf gemaakt. We hebben het leven niet zelf verdiend. We hebben de liefde niet uitgevonden. Wie de schepping als een geschenk aanvoelt die heeft een ervaring van God. God als de eigenaar die ver weg is.
 
DE PACHTERS
In oktober stuurt de heer zijn knechten. Ze komen de pacht ophalen. De eigenaar heeft recht op een deel van de oogst. Maar de arbeiders voelen dat anders. Ze hebben geen relatie met de afwezige baas. Ze kennen hem alleen uit de verhalen. Ze vinden hem lui en rijk, een uitbuiter. Hij eist meer dan de helft van de opbrengst. Ze kennen de wijngaard als hun broekzak. Ze zijn hem gaan beschouwen als hun eigendom. Ze mishandelen de knechten van hun heer en ze doden zelfs diens zoon. Geweld en haat komen in de wereld als de mensen niet meer aanvoelen dat alles hun geschonken is; als het gevoel verdwenen is, dat we de wereld in bruikleen hebben  gekregen; dat ze er is voor iedereen. De haat en de frustraties komen in de wereld als we denken dat het water en de olie en de dieren ons eigendom zijn waarmee we naar willekeur kunnen omgaan. De druiven zijn zuur. De vis wordt duur betaald. Grondstoffen raken op. ‘Bereid je dan op het ergste voor’, waarschuwt ons het evan- gelie.
 
 
'VAN MIJ!'
Lieve kinderen. Ineens greep pappa de afstandsbediener en zette het geluid van de televisie uit. Nu kon je het gegil goed horen uit de slaapkamer van Doris. ‘Kom hier, die is van mij!’, gilde ze. Haar broertje brulde daar achteraan: ‘Ik mocht er mee spelen!’ Vanuit het plafond hoorde pappa stampen, schuiven en gillen. Pappa was opgestaan en naar boven gerend. Al bij het beklimmen van de trap werd het doodstil in huis. Op de kamer van Doris stonden Larry en zijn zusje met rode koppen te rukken aan iets. ‘Hier’, beval pappa. Doris begon te pruilen. ‘Zeg tegen Larry dat hij me de iPhone teruggeeft. Ik moet dringend een berichtje ontvangen!’ ‘Dat is niet eerlijk, ik was aan het playen en ik was net aan een hoger level!’ Doris riep woedend: ‘De iPhone was van mij.’ Pappa had het toestel in zijn hand. ‘Luister goed allebei. Die iPhone is niet van Doris en ook niet van Larry. Hij is van mij.’ Hij keek om zich heen en voegde eraan toe: ‘Alles in huis is van mij. Van mij en van mamma. Je mag er mee spelen, je mag het lenen, als je maar voorzichtig bent en er geen ruzie om maakt.’ En toen was pappa verdwenen. ‘Mag ik de berichten even lezen?’, vroeg Doris lief. ‘Oké’, zei Larry. ‘Mag ik dan een half uurtje playen?’ ‘Wel anderhalfuur!’, riep Doris blij, want haar berichtje van Erwin kwam net binnen!
 
 
 

  MENU


   
BEZOEK
vandaag233
gister112
deze maand4767
totaal819219