De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

2016 - Pasen © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 


 

VAN TIJD EN EEUWIGHEID

 

 

DE VOLGENDE OCHTEND
In alle vroegte spoeden Maria van Magdala en Simon Petrus zich naar het graf. Het is nog donker. Het wapengekletter en de volkswoede zijn verstomd. Het eerste daglicht kondigt zich weifelend aan. Dauw glinstert over de struiken; de stilte wordt slechts door de gehaaste voetstappen verbroken. Alles is onwezenlijk. De herinnering aan de moordpartij lijkt een droom. Petrus voelt zich schuldig. Hij was een slechte vriend geweest. Zijn angst was paniek geworden. Maria voelt ook iets van schuld. Schuld is het knagende verwijt dat je nog iets anders had kunnen doen; dat je de ramp had kunnen voorkomen. En dat wil je zo graag: wakker worden en ontdekken dat het niet gebeurd is. Schuldgevoel houdt de harde werkelijkheid even op afstand. Maria denkt aan het laatste gesprek dat ze met hem had. De herinnering eraan breekt de nacht in haar hart. Petrus is de zin om verder te leven vergaan. Het grote avontuur met de man van Nazareth was in één nacht ontluisterd en een laffe vlucht geworden. Ze komen aan bij het graf. Wat ze daar beleven, is het paasverhaal. Ze vinden hem niet. We vertellen het ieder voorjaar. Het graf is leeg! Wat doeken liggen er. Hij niet.

EEUWEN LATER
Deze woorden komen uit de oudheid. De woorden en de voorstellingen die bij de woorden horen. Ze werden hier in Voerendaal misschien voor het eerst gefluisterd door een stel slaven in de stallen van Villa Rustica aan de Steinweg. Of was het later, toen Karel de Grote in Aken resideerde en ridder Kuno hier asiel zocht. Ze werden gedeclameerd toen de toren van de Laurentiuskerk werd gebouwd, toen de pest woedde in Sittard en Maastricht. Toen de Staten Generaal besloten dat de kosters en schoolmeesters calvinist moesten worden en alle ‘papen’ het gebied moesten verlaten. Het werd gelezen, toen de dorpsonderwijzer van Darwin had gehoord dat de mens een neefje van de apen was. Het klonk in de kelders tijdens de tweede wereldoorlog. Steeds hetzelfde verhaal, dezelfde woorden, maar tegen een andere achtergrond en met een ander idee van God, hemel, tijd en ruimte.

HETZELFDE VERHAAL
Al die eeuwen lieten mensen zich troosten door het bericht dat de dood niet onoverwinnelijk was. Maar gedurende al die eeuwen veranderde ook ons beeld van de kosmos. Moderne mensen hebben niet het gevoel dat er een God is, die elke seconde scheppend bezig is om de wereld in stand te houden. In de oudheid was het vanzelfsprekend dat God het heelal ‘eigenhandig’ gaande hield en dat Hij het, net zo makkelijk, een andere wending kon geven. Als de zon stil stond in de lucht, dan ervoer men dat als een belangrijk signaal uit de hemel, maar op zichzelf was een stagnerende zonnebaan niet van een andere orde dan het ondergaan achter de horizon. God was voortdurend Degene die alles mogelijk maakte. Voor de moderne mens zijn tijd en ruimte ooit begonnen zonder God en zullen ooit een einde vinden. De laatste grond van ons bestaan is een toevallige botsing van energieën. Ten diepste is het onverschillig, hoe we leven en dat we er zijn! Hij bestaat voor ons niet meer, de God die met de wetten van de fysica naar goeddunken speelt, als een kind dat de wereld ontdekt.
Toch bleven de gelovigen elk voorjaar het paasverhaal lezen. Maria en Petrus, zijn beste vrienden, bezoeken het graf. Ze zijn de wanhoop nabij. Ze zoeken hun oriëntatie in de werkelijkheid terug door de plek te bezoeken waar hij werd neergelegd, en nu vinden ze hem niet!

HOOP
Dit voorjaar lezen we het verhaal van het lege graf opnieuw, nu met de beelden voor ogen van terroristen die zoveel mogelijk slachtoffers willen maken, van wanhopige vluchtelingen en het beschamend gedrag van kibbelende Europese landen.
Ik vraag me af: wat onthult het verhaal dan over het wezen van de mens. Dus niet: wat zegt het over het mensbeeld van de oudheid; niet wat zegt het over het heelal van Einstein; maar: welke eeuwige waarheid wordt erin uitgedrukt? Wat doet het mij, nu?
Het paasverhaal vertelt over het verlangen dat tegen beter weten in volhoudt, dat die lieve Jezus, verraden, verloochend en vermoord, nog altijd in het domein van Gods liefde is. Die liefde eindigt niet achter onze horizon. Bij het graf ontwaakte het stout vermoeden dat een mens geschapen is uit liefde en bestemd tot liefde. Het doet er wel degelijk toe hoe een mens leeft! Pasen is de onverwoestbare hoop op leven.

PIEP
Lieve kinderen. Er was eens een kuikentje. Ik noem hem kuikentje Piep. Eigenlijk was het nog geen kuikentje want het zat nog in het ei. Het was een uit de kluiten gewassen dooier. Piep was bang. Bang voor het leven. Bang van zichzelf, want hij groeide zo hard. Hij groeide tegen de stenen muur van zijn knusse ronde huisje. Hij was bang dat zijn huisje uit elkaar zou spatten en dat hij dan dood zou gaan, want hij dacht dat zijn huisje de hele wereld was. Maar Piep kon er niets tegen doen. Hij werd elk uur dikker en toen... toen drukte zijn snavel tegen de witte muur. Hij kon het niet tegenhouden. De wand spatte kapot. ‘Nu is het gedaan’, dacht Piep. Even later voelde Piep zich een stuk lichter. Het was wel lekker. Warme zonnenstralen droogde zijn kleverige veertjes. Om zich heen hoorde hij zijn naam roepen ‘piep piep...!’ Hij deed de ogen open en zag vriendjes en vriendinnetje om zich heen. Dat was een wonder, dacht Piep. Was hij bang geweest om dood te gaan en nu was het leven nog mooier geworden!
Het was ook wonder, lieve kinderen, want het had niet veel gescheeld of Piep was een paas-ei geworden met een hardgekookte dooier in een blauw geverfd huisje.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag174
gister176
deze maand4078
totaal823838