De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

TWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET A--JAAR 2008
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2008




IEDEREEN MAG, NIEMAND MOET

 

 

VERONTSCHULDIGING
Het overkomt me vaak dat mensen zich bij een eerste ontmoeting beginnen te verontschuldigen. ‘Sorry, pastoor, u zult ons wel weinig hebben gezien, maar we kerken op de zondagse wandeling meestal in Wittem...’ Of ze zeggen na een aanvaring met een of andere pastoor van de kerk te zijn vervreemd. Voor mij hoeven de mensen zich niet te excuseren! Ook komt het steeds vaker voor dat iemand in het ziekenhuis geen bezoek van de parochie wenst; of dat een uitvaart niet in de kerk plaatsvindt. Ook daarvoor hoeft niemand zich te excuseren.

VAN GEESTEN TOT GOD
In een ver verleden waren goden geheime krachten die de mens tot steun of tot plaag kon zijn. Goden vochten met de mens tijdens de oorlog of ze beschermden hem op een lange reis. Geesten kwamen ook mensen plagen met ziekte of ze lagen op de loer in een kolkende rivier. Godsdienstige riten moesten die kwade machten bezweren en mild stemmen. Maar de mens werd intelligenter. Hij leerde zijn wereld steeds beter begrijpen. Het besef groeide dat er eigenlijk maar één God was en dat Hij boven alle landen en volkeren stond. Ook werd het idee steeds sterker dat God barmhartig was. In het christendom groeide dit besef zelfs uit tot de overtuiging dat God er voor allen was. Je hoefde niet tot een bepaald volk te behoren om Gods eigen kind te zijn.

GRENS VERLEGGEN
Dit geloof is met horten en stoten gegroeid. Het duurde soms vele eeuwen voordat het levensgevoel van de grote profeten doordrong tot gewone gelovigen. Van dat horten en stoten waren we vandaag getuigen toen we het evangelie lazen.
Jezus voelde zich geroepen om zich te wenden tot de verloren kinderen van het huis van Israël. Daarom was hij, tot grote woede van menig schriftgeleerde, vooral te vinden bij tollenaars, overspeligen en Samaritanen. Dat was al een flinke grensverlegging. Maar nu wandelt hij door het gebied van Tyrus en Sidon. Eigenlijk is hij op de vlucht. Zijn vriend Jan de Doper was vermoord. Jezus heeft ook een paar forse aanvaringen achter zich met de schriftgeleerden en tegelijk is zijn populariteit onder de bevolking zo gegroeid dat de mensen hem geen minuut rust gunnen.
Een niet-Hebreeuwse vrouw roept hem te hulp. Jezus wijst haar niet af, zoals zijn leerlingen doen, maar hij negeert haar wel. Desgevraagd legt hij uit dat het zijn roeping is om de verlorenen van Israël te redden; dat heeft hem al problemen genoeg opgeleverd! De vrouw dringt aan. Ze voelt wel dat het voor iemand die de grens heeft verlegd van de vrome joden naar de zondaars, een klein stapje is om ook jegens ongelovigen barmhartig te zijn. Ze voelt het goed aan. Er is weinig nodig om Jezus over te halen. Een gevatte opmerking op een beledigende afwijzing is voldoende. Haar dochter is gered.

IEDEREEN MAG
Mattheus wil ons duidelijk maken dat Jezus hier een grens over gaat. Hij gaat de grens over die ook Mattheus nog met schroom vervult. Hij zegt dat het geloof er niet alleen voor de geboren Joden is, maar ook voor de Grieken, de Romeinen, de Kelten en de Germanen. God is er voor allen. Ze mogen er allemaal bij zijn.
Ik realiseer het me opnieuw. God is er voor iedereen. Niemand kan Hem claimen.

NIET: IEDEREEN MOET!
Dan gebeurt er soms iets gevaarlijks in de geschiedenis van de godsdienst. Als het eenmaal mág, dan wordt er al snel gezegd dat het ook móet. Als iedereen christen mág worden, dan wordt het al gauw dat iedereen zich móet laten dopen. Maar dat staat niet in het evangelie. Het evangelie opent de grens van níet mogen naar wél mogen. Het geloof is een uitnodiging, een geschenk. We mogen het aanbieden aan andere volkeren en mensen, maar ze moeten niet.
De tijd ligt achter ons dat je voor de kerk móest trouwen, dat je kind in de kerk moest laten dopen. We hebben weer de geest van het evangelie ontdekt die uitnodigt en niet verplicht. Jonge - en oude!- mensen mogen in de kerk trouwen. Ze mogen het afscheid van hun aardse leven in de kerk vieren en ze mogen de geboorte van hun kind er heiligen met een doop. Ik heb de indruk dat we dat mógen nog wat meer moeten uitdragen. We zouden meer gehoor vinden.

MAG IK OF MOET IK?
Lieve kinderen. ‘Vanmiddag mag je met pappa mee!’ riep mamma opgewekt naar Janno. Janno liet de woorden even tot zich doordringen: vanmiddag mocht hij met pappa mee... ‘Mág ik met pappa mee of móet ik met pappa mee?’ Janno kende dat wel. Op woensdagmiddag kwam pappa en dan moest hij mee. Het was niet vervelend, maar Janno wilde wel eens andere plannen maken. Z’n vriendjes kwamen bij de vijver bij elkaar met hun crossfietsen en dan gingen ze crossen en daar had-ie verleden woensdag ook al niet aan mee kunnen doen. Mamma aarzelde. ‘Je mag en je moet.’ ‘En als ik nou eens geen zin heb?’ ‘Dan maak je maar zin!’ Móet ik zin maken, of mág ik zin maken?’, wilde Janno nog weten maar hij verwachtte al geen serieus antwoord meer.
Precies om twee uur kwam pappa. ‘Kom je mee, sportvriend?’ Janno keek pappa aan en zei: ‘Jíj mag met míj mee. Of eigenlijk: jij móet met mij mee. Dan gaan we naar de vijver en dan kun je meegaan met mijn vriendjes en dan kun je me zien crossen!’ ‘Dat is leuk!’, riep pappa enthousiast. Dan haal ik ook mijn crossfiets en dan doet ik mee!’ Maar dat was Janno een beetje té enthousiast. Vaders waren er niet om mee te doen maar om te kijken. ‘Ik bel Jona of je mee mag. Dan haal jij je pantoffels maar en je verrekijker!’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag305
gister172
deze maand1060
totaal825706