De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

2017 - 5de zondag van de 40-dagentijd © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

 

 

 

 

AFSTAND

 

 

 

UITGESTELD BEZOEK

Jezus had een goede vriend. Lazarus. Hij woonde in Bethanië samen met zijn twee zussen, Martha en Maria. Met hen zal Jezus zijn successen hebben gedeeld en ook heel wat teleurstellingen. Dan wordt Lazarus ziek. Hij gaat snel achteruit. De zusjes laten het nog aan Jezus weten. Maar wie verwacht dat Jezus nu spoorslags naar zijn vriend vertrekt, komt bedrogen uit. Jezus doet even helemaal niets. Johannes wijdt er wat wazige zinnen aan. Was het de volkswoede - men had Jezus eerder met steniging bedreigd - die hem tegen hield? Zou die dan nu al over zijn? Vervolgens merkt Jezus op, dat je ‘s nachts kunt struikelen. Waar slaat dat op? Hebben we iets gemist? Een zinnetje in het verhaal misschien? Had iemand voorgesteld om ‘s nachts te reizen en stiekem Bethanië te naderen? Zegt hij dus dat je het gevaar maar beter onder ogen kunt zien? Of is ‘wandelen overdag’ een zinnebeeld van gaan in het licht, als het tegenovergestelde van de dood? Enfin, met enige vertraging gaat Jezus dan toch op bezoek. En ja, hij komt veel te laat. Zijn beste vriend is al een paar dagen geleden begraven en de zusjes kijken hem verwijtend aan.
Verhaaltechnisch functioneert het  uitgestelde ziekenbezoek als een versterking van Jezus wonderdadige aanwezigheid. Een dode laten delen in het leven, is spectaculairder dan een zieke! Maar ik heb Jezus’ dralen ook altijd geheimzinnig gevonden en tegelijkertijd herkenbaar. Om twee redenen.

 

HUIVER VOOR DE DOOD

Jaren geleden lag mijn zus op sterven. Ik vroeg haar eens of ze nog iets gehoord had van haar collega’s. ‘Ja, van sommige wel, en van anderen niet’ zei ze. ‘Sommigen zijn bang om langs te komen’, legde ze uit. ‘Ik hoor dat al aan hun stem. Die bellen op, om te vragen hoe het gaat. Door de telefoon zeg je al gauw dat het goed gaat. Vervolgens verzekeren ze je, dat ze spoedig langs komen. Volgende week komen we’, citeerde mijn zus een beetje schamper. ‘En dan voegen ze eraan toe: Éind volgende week, dan komen we!’ Berustend besloot ze: ‘Degenen die eind volgende week komen, die komen nooit!’
Wie een ernstig zieke opzoekt, moet vaak een hoge drempel over. Dat is herkenbaar, al vermoed ik dat Jezus’ omgang met zieken inmiddels alle drempels wel zal hebben gesloopt!

 

ONGEÏNTERESSEERDE GOD?

Maar er is iets anders, iets dat ik als gelovige heel erg herken. In alle tijden hebben gelovige mensen bij grote rampen het gevoel gehad, dat de lieve God enigszins onverschillig was voor hun lot. Er overkomt ons iets verschrikkelijks en God is nergens. Lazarus gaat dood, de zusjes zijn wanhopig, en Jezus komt niet. De wereld vergaat, steden worden gebombardeerd, onschuldige kinderen doodgereden, en God zwijgt.
Als gelovige voel ik mij op de vingers getikt. De teleurstelling over Gods ongeïnteresseerdheid is immers een gevolg van mijn eigen verwachtingen. Ik heb God namelijk een bepaalde plek gegeven in mijn leven, de plek van een soort levensverzekering. God moest me een veilig gevoel geven. Hij moest de angst verdringen dat ik in de kille duisternis leef van een zinloos toeval. Ik stelde me Hem voor als iemand die me gewild heeft, die van me houdt, die de zin uitmaakt van mijn leven. Ik ben hem vader gaan noemen, moeder, Heer en herder. Nu verwacht ik dat hij zich laat zien en voelen als ik een slecht bericht krijg van de dokter, als ik in het hospitaal lig, als ik mijn kind zie huilen en als ik overvallen word door een depressie. Het irriteert me dat Hij zwijgt. God beantwoordt niet aan mijn verwachting. Nu ik hem nodig heb, nu ik me in de steek gelaten voel, nu mijn liefste medemens is heengegaan, en terwijl ik Hem dat toch duidelijk heb laten weten, nu is Hij er niet. Het voelt alsof God mijn verwachtingspatroon wil corrigeren. Alsof Hij wil zeggen: Ik ben er niet je gezelschapsdame. Ik ben niet je dokter; je nieuwste medicijn. Ik ben niet degene die een ramp terugdraait, die de natuurwetten openbreekt en die de ruzie tussen je kinderen beslecht. Ik besta in jou. Ik ben diep in je pijn. Ik lijd onder het kruis dat je draagt. Zelfs de dood kan Mij niet van je losscheuren. Dus zie Mij niet als een pleister op je wonde. Zie me als Degene die met je verbonden blijf, ook als je gewond bent, ook als je in het graf ligt. Je kunt niet buiten mij vallen. Ik ga met je mee de dood in. In mij blijf je leven.

 

DUIF

Lieve kinderen.   ‘Nou Jeroen, je mag zelf kiezen. Ik kan je dalijk gezellig naar school brengen, maar je mag ook met ons mee naar de begrafenis van opa.’ Dat was moeilijk. Gewoon naar school, rennen met de jongens en spelen op de computer als altijd. Dat was mooi. Of met de familie mee om opa Duif te begraven... Opa stond altijd naar de hemel te staren, turend naar zijn duiven. Jeroen stond naast hem. Twee mannen die wachtten op een duif. De duiven waren al lang weg. En nu was opa ook dood. Die lag daar maar. Misschien lag hij er niet eens. Hij was weg. Jeroen had een tekening in de kist gelegd. Hij had een vliegtuig getekend; was wel stoer, hoog in de lucht met wolken in de vorm van hartjes. ‘Kom je nog terug?’, had hij in het ziekenhuis gevraagd. Zo verdrietig was hij geweest. Opa had zijn hand gepakt. ‘Misschien blijf ik wel hier..., in het licht van de maan, in de warmte van de zon, in het ronken van een vliegtuig, in de smaak van kaneel...’, en zo was hij nog een tijdje doorgegaan. ‘Ja, nou weet ik het wel!’, had hij geroepen. ‘Je lijkt God wel!’ Toen stond Jeroens besluit vast. Hij zou meegaan naar de begrafenis. Een beetje verdriet was ook wel fijn. Een beetje verdriet om opa Duif. Samen naar de hemel kijken.

 

 

 

 


  MENU


   
BEZOEK
vandaag114
gister95
deze maand3842
totaal823602