De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

2017 - 12de zondag door het jaar © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

 

 

 

 

 

DE THEOLOGIE VAN DE MUS

 

 

 

 

MUSJE

Jezus’ liefde voor mussen zal niemand verbazen. Een mus is immers een toonbeeld van bescheidenheid. Zijn zang stelt bijna niets voor en zijn verenkleed is uiterst sober. Een mus is net een monnik. Hij past, wellicht ten onrechte, in ons jezusbeeld. Veel Nederlanders zien met pijn hoe het aantal mussen afneemt. Sinds de zeventiger jaren is het aantal huismussen gehalveerd.
In China was de mus bijna uitgestorven. Mao was bezig met ‘de grote sprong’ voorwaarts en had zijn volk opgedragen de mussen uit te roeien. Met ketelmuziek moest men hen opjagen tot ze uitgeput, dood, uit de lucht vielen. Bij alle paniek om het overlijden van 45 miljoen mensen na mislukte oogsten in de jaren vijftig, is het misschien te begrijpen. De graanoogst nam door deze actie wel toe, maar door gebrek aan mussen, brak er een sprinkhanenplaag uit, waardoor veel oogst toch verloren ging. Het blijft een schandvlek in de geschiedenis: die poging van de mensen om de mussen uit te roeien.
‘Je krijgt er twee voor een paar cent...’, aldus Jezus, ‘en toch valt er niet één van het dak, zonder dat God het wil.’ Eigenlijk staat er: de mus die van het dak valt valt niet buiten God... Hij kan niet buiten Gods genade vallen. Jezus zegt niet zozeer iets over het musje, maar over God. God vangt de vallende mus niet op, maar z’n pijn is de Zijne. God is aanwezig in de mus die leven wil, die tjielpt en die valt. En zeker in de mus die wordt uitgeroeid.

 

GOD EN KWAAD

Op een zeker moment in de geschiedenis, is de mens gaan nadenken over zijn eigen bestaan. De gedachte kwam op, dat het leven misschien gewild is, een schepping. Hij ging vermoeden dat er een mysterie achter schuilt, waardoor de mens opgenomen is in een groter geheel; en dat dit geheel de zin en de bedoeling bergt van zijn bestaan. Maar onmiddellijk komt dan ook de vraag naar boven: wat ìs dat dan voor een Schepper? Wat heeft Hij erbij gedacht toen kinderen verhongerden; en toen volkeren elkaar gingen uitroeien? Als er een Schepper is, dan lijkt Hij niet zo erg handig en zeker niet volmaakt. Of Hij is misschien niet zo barmhartig als we hadden gehoopt.
De vraag naar God en de vraag naar het ontstaan van het kwaad gaan sindsdien hand in hand. Ook toen Jezus leefde en de evangelies werden opgeschreven, was het een actuele discussie: hoe kan het kwaad in de wereld zijn gekomen, terwijl God, de Schepper,  toch volmaakt is?

 

ANTWOORDEN
Op een zeker moment in de geschiedenis, is de mens gaan nadenken over zijn eigen bestaan. Toen hij zich van zichzelf bewust werd, kwam de gedachte op, dat het leven ergens om was; geen dom toeval dus maar een schepping. Hij ging vermoeden dat er een mysterie achter schuilt, waardoor de mens opgenomen is in een groter geheel dat de zin ervan uitmaakt. Maar onmiddellijk komt dan ook de vraag boven: wat ìs dat dan voor een Schepper? Wat heeft Hij erbij gedacht toen kinderen verhongerden; en toen volkeren elkaar gingen uitroeien? Als er een Schepper is, dan lijkt Hij niet zo erg handig of Hij is niet zo barmhartig als we hadden gehoopt.
De vraag naar God en de vraag naar het ontstaan van het kwaad gaan sindsdien hand in hand. Ook toen Jezus leefde en de evangelies werden opgeschreven, was het een actuele discussie: hoe kan het kwaad in de wereld zijn gekomen, terwijl God, de Schepper,  toch volmaakt is?
Sommige van de antwoorden uit die tijd bewaren we in onze traditie. Zo bestond er een mythe die vertelde, dat er - lang vóór de mensheid -, een strijd gewoed had tussen de kinderen van het licht en van de duisternis, tussen Lucifer en Michaël. Een opstand in het goddelijke domein dus was de oorsprong van het kwaad. Maar twijfel blijft. Had God dit niet kunnen voorkomen? Of wilde Hij niet? Een andere benadering won terrein. God had het kwaad niet gewild, maar Hij heeft de mens geschapen met een vrije wil. De prijs daarvoor was, dat de mens het kwaad kan kiezen. In de figuur van Adam, ‘dé mens’, kreeg deze visie zijn verhaal. Door ‘de mens’, zou het kwaad in de wereld gekomen zijn. Namelijk als hij op een verkeerde manier van zijn vrijheid gebruik maakt.
De opvattingen daarover waren soms heel ingenieus. Velen meenden dat de keuze van Adam voor het kwaad, niet plaatsgevonden had in de ruimte en de tijd waarin wij thans bestaan, maar in de hogere sferen van het zijn, in het rijk van de geest. Als Adam zijn naaktheid bedekt met dierenvellen, dan werd dit opgevat als een cryptische omschrijving van het moment waarop de mens een sterfelijk lichaam krijgt. De gnostici dachten dat niet God de wereld geschapen had, maar een goddelijk wezen, een kind van Sofia, van de wijsheid. In het kind school onvolmaaktheid en zo was het kwaad er gekomen. Maar ook dan vraag je je af: waarom had God dit laten gebeuren?

 

JEZUS' ANTWOORD
Terug naar de 21ste eeuw. Het lijkt alsof de opgroeiende generatie de vraag over God en het kwaad helemaal niet meer stelt. De vraag bestaat niet meer in West-Europa. Men accepteert het kwaad ongeveer zoals er nu eenmaal ook zwaartekracht is. Het is er gewoon. En het zicht op een goede God is voor velen verduisterd of verdwenen. Gelovigen vormen zich van Hem geen concreet beeld. De vraag naar de oorzaak van het kwaad is in het mysterie weggezonken.
Misschien brengt dit ons dicht bij de opvatting van Jezus. We zien kwaad en we geloven in God. We hoeven dat niet rijmen. Een mus valt van het dak. Een kind wordt ziek. Een bosbrand vernietigt dorpen en vele bewoners. Waarom God dit toelaat, weet ik niet. Maar ik geloof dat Hij bestaat in de hoogtepunten en de dieptepunten van zijn schepping. Hij volgt elke mus. Hij voelt de pijn van ieder mens.
‘Het kwaad is door één mens in de wereld gekomen’, schreef Paulus. ‘Het kwaad is door één mens overwonnen.’ Ik lees dit als: één mens kan het verschil maken. ĺk kan het verschil maken. Wij kunnen als Adam het kwade toelaten in de wereld. We kunnen als Christus het goede oprichten.

 

VERSJE

Lieve kinderen.

Zal ik jullie eens een versje leren over een mus? Je moet eens proberen om het te onthouden.

Het versje is zo klein als een musje. Het heet: Musje. En het gaat zo:


      ‘Ik wou dat ik kon vliegen

       net zoals een musje, 

       dan kwam ik naar jou toe

       en gaf ik jou een kusje.’

 

 

 

 


  MENU


   
BEZOEK
vandaag30
gister193
deze maand4127
totaal823887