De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DRIEVULDIGHEIDSZONDAG IN HET A--JAAR 2008
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2008




GESTALTEN VAN GOD

 

 

ALLES IS MYSTERIE

Sommige dingen vinden we heel duidelijk. We geloven het zonder spoor van twijfel. De zwaartekracht bijvoorbeeld. En toch...! Elk kind heeft zich ooit zorgen gemaakt over de mensen in Australië, of die niet van de aarde vielen? Want zoiets alledaags als de zwaartekracht is alleen maar duidelijk zolang je er niet over nadenkt. Veel geheimen hebben woorden gekregen die door het veelvuldig gebruik vertrouwd zijn geworden. En je bent zovaak gevallen dat de aantrekkingskracht van de aarde je niet meer verwondert. Wat is ruimte, wat is tijd? Je denkt te weten wat licht is. Maar wat is het dan? Een straal, energie? Is het een deeltje? Een deeltje van wat? Iets met gewicht? Wat is gewicht? Als je de vanzelfsprekendheid van de taal laat varen is er weinig meer duidelijk. Uiteindelijk is ons kennen stukwerk; het is het formuleren van samenhangen waarbij er altijd twee open einden blijven.


ZOON VAN GOD

Er staan in het evangelie van vandaag ook van die vertrouwde termen, tenminste voor ons, die van kindsbeen af in een katholieke traditie zijn opgegroeid. De uitdrukking ‘God die zijn eniggeboren zoon heeft geschonken’ is een oud theologisch begrip waarmee we zijn opgegroeid maar dat heel moeilijk uit te leggen is als een kind je met grote ogen aankijkt en vraagt: ‘Heeft God een lichaam?’ ‘Nee, God is een Geest!’ ‘Wat betekent dat dan: dat hij een zoon heeft?’ ‘Nou gewoon zoals jouw vader jou heeft, zo heeft Gods zoon zijn leven aan God te danken!’ ‘Ja maar ik heb het leven toch ook aan God te danken?’ Ik kan het niet uitleggen. Alles wat je over God zegt is riskant, onze taal is niet toereikend, onze woorden deugen niet, ze zijn te klein, ze blijven overdrachtelijk. ‘God heeft zijn zoon gegeven om ons redden.’ Ik geloof het, maar ik kan het niet uitleggen. Waarom en waarvan moesten we gered worden? En kon dat niet anders? ‘Wie in Hem gelooft heeft het eeuwig leven en wie niet gelooft gaat verloren.’ Hoe moet je dat uitleggen aan de velen die de bekende begrippen niet als vanzelfsprekend aannemen?


GOD ZIEN

Jezus van Nazareth noemen we ‘zoon van God’. Ik kan dat niet precies uitleggen, want Hij is op een andere manier de-zoon-van als ik de zoon van Pierre ben. Op een héél andere manier! Maar het betekent op zijn minst dat in Jezus van Nazareth iets heel intiems van God in onze wereld komt. Je kunt een vermoeden van God krijgen door de overweldigende stille schoonheid van de bergen. Je kunt bij de geboorte van een kind overrompeld worden door het wonder van het leven. Je kunt bij het bestuderen van de kosmos diep onder de indruk raken. Het luisteren naar muziek kan je tot in de ziel ontroeren. Er is veel dat eerbied opwekt en ‘heilig voelt’. Er zijn veel manieren om iets van de glans van Gods heerlijkheid te zien, als je daar antennes voor hebt. Maar in Jezus van Nazareth wandelde God als het ware over de aardbodem, werd Hij geroerd door een zieke en voelde Hij een sterke drang om elke zondaar die Hij zag te vergeven.

TWEEDELING

En dat verschijnen van God op aarde, dat wonen bij ons van de liefde zelf, dat ontlokt aan de mens een reactie. Jezus oordeelt niet, maar zijn verschijnen veroorzaakt een tweedeling, om het schematisch voor te stellen. Iets in ons wil voelt zich schuldig bij het zien van zoveel goedheid. Dat kan zich uiten in boosheid en woede. De toegeeflijke zachte kracht van de liefde roept soms onze agressie op. Het kan ons cynisch maken zodat we ons vol ongeloof afwenden. Er ontstaat een impuls om het te ontheiligen en zelfs te doden. Maar je voelt je er ook door aangetrokken. Het bekoort je, verleidt je; je laat je meeslepen en je kiest voor het licht.

Zoveel heeft God van de wereld gehouden dat hij zijn eniggeboren zoon heeft geschonken zodat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat. Dat bedoel ik!

TOT VEERTIEN TELLEN

Lieve kinderen. ‘Ik kan al tot veertien tellen!’, verzekerde Kelvin met trots. ‘Poeh,’ sneerde Jacqueline die het gehoord had, ‘ik kan tot veertienduizendmiljoen tellen!’ Kelvin keek wat beteuterd. Dat zou hij niet gauw evenaren. ‘Veertien, dat is al heel wat’, zei ik dus maar. ‘En wàt kun je dan tellen?’ ‘Alles!’ ‘Alles? Dat is knap.’ ‘Ik kan snoepjes tellen, en ijsjes en schapen en kinderen.’ Kelvin dacht na. ‘Tenminste als ze niet te hard door elkaar rennen.’ ‘En de lucht? Kun je de lucht tellen?’ Nu was Jacqueline zelfs onder de indruk. De lucht tellen? ‘De wolken kan ik tellen. En de sterren?’, probeerde ze. ‘Kun je de vrede tellen? Of de liefde?’ ‘Wel de kusjes!’, zei Jacqueline. Zoveel werd duidelijk: de belangrijkste dingen kun je niet tellen. ‘Zal ik je eens een geheim vertellen? Weet hoe je God moet tellen?’ Jacqueline werd er onzeker van. Ze had durven wedden dat er maar één God was, dat was zo uitgeteld! Maar als het zo eenvoudig was zou het wel geen geheim zijn. ‘Een biljoen misschien?’ vroeg ze, want daar had ze wel eens van gehoord. Dat moest ook erg veel zijn. Een God tellen we tot drie: de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Dat kan niet, zei Jacqueline dapper. Je hebt zelf gezegd dat je de liefde niet kunt tellen en de lucht niet en God ook niet. Kelvin had al die tijd met zijn ogen dicht staan nadenken. In gedachte was hij alle kamers van zijn huis nagelopen. Ineens opende hij de ogen en zei beslist. Bij ons thuis hebben we zes godden. In elke kamer een.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag94
gister172
deze maand849
totaal825495