De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

VIERDE ZONDAG VAN PASEN IN HET A--JAAR 2008
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2008




HEILIG OF LAF?

 

LONTJE

Verleden jaar zat het verkeer in Heerlen potdicht. Diverse wegen waren afgesloten. Ik moest in Imstenrade zijn. Op de rotonde van de Heesberg zat het verkeer muurvast. Elk klein gaatje werd benut om het plein op te rijden. Er werd geritst. Plotseling begint de chauffeur achter me te toeteren, te blinken en te gebaren. Op de Burgemeester Wassingstraat rijdt hij me klem en komt bij m’n portier staan schelden terwijl zijn vrouw wegduikt in haar stoel en een kind op de achterbank met grote ogen toekijkt. Ik had met haar te doen. Ik had van zijn het korte lontje maar enkele minuten last, zij zat er haar hele leven aan vast. Het hoort bij onze cultuur om van je af te bijten.

WATJE?

‘Als hij uitgescholden werd, schold hij niet terug’, schreef Petrus in zijn brief, ‘Als men hem iets aandeed, uitte hij geen enkel dreigement.’ Ziet u al iemand voor u? Een man of een vrouw uit uw familie of kennissenkring? En kind op de speelplaats? Een collega? Je kunt hem plagen: hij accepteert het. Je kunt hem passeren of ergens de schuld van geven, hij zal zich niet weren.

HEILIGE?

Hebben we het over heiligen, mensen als Gandhi en de Boeddhistische monniken? Of hebben we het over watjes, softies en ‘loosers’? Hebben we het over heiligen of over lafaards?
Om hier achter te komen is één vraag van essentieel belang: de vrouw die ‘s avonds op straat uitgescholden werd en niet terug begon tieren, die jongen die in de disco beledigd werd en zich beheerste: kónden zij zich niet weren of wílden zij zich niet weren? Dat maakt het verschil.
Iemand die alles over zijn kant laat gaan omdat hij nooit geleerd heeft om eens boos te worden, die is eigenlijk laf. Over zo iemand heeft Petrus het in zijn brief niet. Iemand die nooit eens hardgrondig nee zegt, die zich laat kleineren omdat hij als de dood is om te reageren, die laat zich niet door zijn geweten leiden maar door zijn angst. Over hem heeft Petrus het niet. Je zou wensen dat zo iemand leert vechten. Je zou zo’n kind willen helpen om van zich af te bijten. Je zou zo’n vrouw op een assertiviteitscursus willen sturen.

MOOISTE MOGELIJKHEID

Er zijn echter ook mensen die weten hoe zij hun mannetje en vrouwtje moeten staan en die perfect in staat zijn anderen van repliek te dienen. Als zij de adem inhouden, tot tien tellen en niet terugslaan, dan realiseren zij de hoogste mogelijkheid die zij als mens hebben: ze scheppen ruimte voor een ander, ze cijferen zichzelf weg. Zij openbaren dat ze beeld van God zijn. Als iemand de kunst verstaat om een ander de huid vol te schelden, maar toch besluit om te dulden en te verdragen, om het vuur van de haat niet verder op te porren, om de agressie tot bedaren te laten komen, dan is er de geest van God aan het werk. Zulke mensen zijn kostbaar. We zullen ze nodig hebben in de toekomst.

Laten we kinderen leren hoe zij voor zichzelf moeten opkomen bij de kassa, in het verkeer, aan een loket of op een perron. Maar laten we ze vooral ook leren dat het tot hun beste mogelijkheden hoort om plaats te maken voor iemand die slecht ter been is, om geduld te hebben met ouderen, om een kind met een betere beoordeling zijn geluk te gunnen, om eens voorrang te verlenen. Het waarachtig geluk zul je immers pas vinden als je iets voor een ander het overgehad.
‘Als hij uitgescholden werd schold hij niet terug’, schreef Petrus en hij had het over Jezus van Nazareth. Zo’n religieuze leider, zo’n herder, hadden ze nog nooit gehad.

OPPAS

Lieve kinderen. ‘Hoi, hoi, Irma!’, riepen Griet en Gregor toen hij hoorde dat er een oppas zou komen. Pappa en mamma gingen naar de koperen bruiloft van ome Leo en het kon laat worden. Die avond was Irma er. Om vijf voor negen, midden in de film, zette ze pardoes de tv uit. ‘Negen uur is negen uur’, zei ze met een blik van spijt en meeleven in de ogen. ‘ Maar het nog geen negen uur!’ probeerde Griet nog even. Maar Irma had haar al bij de hand gepakt. ‘En ik ben twee jaar ouder!’, probeerde Gregor. ‘Dan zul jij wel de verstandigste zijn’ zei Irma alleen maar. ‘Kom maar’, zei Irma, ‘ik loop mee naar boven.’ Dat vond Griet fijn. De krakende trap, de kille slaapkamer, en de donkere overloop, daar was ze altijd bang voor. Ze meende ook altijd muizen te horen trippelen als pappa niet in huis was. Irma wachtte geduldig bij de badkamer. Zei iets leuks over de madeliefjes op haar pyjama. Liet Gregor nog even door de koptelefoon naar muziek luisteren en vertelde een verhaaltje. Ze aaide Griet over het hoofd, en gaf haar een kusje. De deur liet ze op een kier staan en toen was ze weg naar Gregor. Zonder veel te zeggen stopte ze hem toe, legde de koptelefoon op het nachtkastje na er even aan geluisterd te hebben. Ze aaide over zijn hoofd: ‘Grote vent, slaap lekker.’ Griet en Gregor hielden van Irma, die wist precies wat er gebeuren moest. Die was ook niet bang als het donderde en bliksemde. Ze wist dat Griet een streepje licht in de kamer nodig had en ze liet je altijd uitpraten.
Het was een ramp als Irma verhinderd was. Dan kwam Frederiek. Frederiek zei altijd: ‘Jullie met je praatjes!’ Ze noemde Gregor altijd Gregwaar en dat klinkt heel stom en tegen Griet zei ze Chriet. En ze was altijd geïrriteerd als de deur van de slaapkamer op een kier stond of iemand even met de koptelefoon in bed lag. En ze bracht nooit eens een cadeautje mee. Dus kinderen, als je het nog niet wist: je hebt oppassen en oppassen, dus pas op!


  MENU


   
BEZOEK
vandaag194
gister172
deze maand949
totaal825595