De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later
2020 - Allerheiligen © Harrie Brouwers, Voerendaal








NIET WAS ÌS OF WAT MÒET,
MAAR WAT KÀN




GELOOF ALS SPROOKJE
Geregeld kom ik nog mensen tegen die een beetje boos vaststellen: ‘ze hebben ons vroeger van alles wijsgemaakt.’ Als ik vraag: ‘Wat hebben ze u dan wijsgemaakt?’, dan komt de biechtpraktijk naar voren, en steevast Adam en Eva. Jammer dat het zo gegaan is! 
Ik denk dan twee dingen. Allereerst vraag ik me af: hoeveel laten wij ons tegenwoordig nog steeds wijsmaken? Niet meer door de kerk maar door facebook..., door presidenten..., door reclameboodschappen. Die kloppen ons meer geld uit de zak dan de kerk ooit gedaan heeft. Die praten ons veel meer schuldgevoelens aan dan de biecht ooit vermocht. Wat hebben we uit onze teleurstellingen dan geleerd?
Maar vooral is het belangrijk om van het verleden te leren, dat ons geloof niet een stapel waarheden is. Vroeger begreep men bijbelverhalen en dogma’s als suitspraken over hòe het heelal in elkaar zat, en wat je moest doen en laten. Het geloof – dacht men –  ging over wat er ìs, en wat er mòet zijn. Maar geloven speelt zich eigenlijk af in een ander domein. Het vertelt niet wat er ìs of wat er mòet..., maar wat er màg en wat er kàn.

GELOOF ALS WETENSCHAP
Daarom is de inhoud van ons geloof geen wet en geen biologie of geschiedenis, maar het is een droom, een visioen..., een uitnodiging. 
Het geloof is ons in het hart gelegd, toen we als dreumesen bij een zieke oma stonden te huilen en pappa zei: ‘Maak eens een mooie tekening voor oma.’ In onze grootste machteloosheid werd een perspectief gelegd, een gebaar van liefde. Het geloof is ons bijgebracht toen we ziek in bed lagen, en mamma met een schone zakdoek wat ‘4711' over ons voorhoofd streek. In al die kleine situaties waarin we niet meer verder konden, werd ons perspectief gewezen.

GELOOF ALS HOOP
In onze traditie hebben die dromen monumentale gestalten gekregen. De grote verhalen ontstonden in extreem moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld toen de elite van Jeruzalem, 600 jaar voor Christus, als gevangenen, meegevoerd was naar Babylon en daar in een vreemde cultuur, losgescheurd van tempel en traditie treurden om hun lot. De dichter Jesaja zong er zijn lied over een terugkeer naar Jeruzalem. Men droomde vver een tijd waarin degenen die zitten te huilen weer gaan lachen, waarin de veroveraars hun rijkdommen kwijtraken en het land voor de zachtmoedigen is, waarin de vredestichters hun doel bereiken en niet de onruststokers.
Andere grote visioenen ontstonden tijdens de onderdrukking door de Seleuciden. Toen ontstonden de grote dromen over God die troont temidden van een hemelse hofhouding, omgeven door liturgische rituelen. Hij is het doe heerst over alle aardse onderdrukkers. Johannes troost er de christenen mee die door de Romeinse keizer worden vervolgd.
Ons geloof is niet een heleboel kennis maar het is hoop. Het is de kunst om perspectief te ontdekken. Om in elk duister de weg naar het licht te vinden. Geloofsverhalen nodigen uit om de wereld te herscheppen. 
Hier ligt een gevaar op de loer. Namelijk dat we niet werkelijk de hoop aanwakkeren, maar met goedkope slogans en naïeve beelden de realiteit ontkennen.
Bijvoorbeeld als ik alleen maar tegen een zieke roep: ‘Ik weet zeker dat het goed komt!’ Dan ga ik voorbij aan werkelijk bestaande angst en onzekerheid. Als ik roep: ‘die corona is volgend jaar alweer vergeten’, dan is dat naïef. Het miskent de diepe littekens die de afstand en afzondering hebben veroorzaakt. Maar je mag hopen dat we wegen vinden om elkaar toch te zien en te horen; dat we ons verheugen op het moment dat we dichter bij elkaar mogen komen, dat we bidden dat wetenschappers succes mogen boeken.

VISIOENEN EN DROMEN
Geloof is geen pakket wetenswaardigheden maar een visioen. We schrijven 1854. De Amerikaanse regering wil grond kopen van de indianen. Hun opperhoofd Seattle houdt een onsterfelijke redevoering. (Aktie Strohalm: Hoe kun je de lucht bezitten?) Hij begrijpt niet waarom de blanke man buffels doodschiet en moeder natuur als zijn vijand beschouwt. Hij vertrouwt de blanke niet, die in zijn steden geen plek heeft om te rusten, ‘waar je in het voorjaar het openspringen van de knoppen kunt horen.’ Het opperhoofd snapt God niet die de blanke man zo machtig heeft gemaakt en dan zegt hij deze zin: ‘Wij zouden het misschien kunnen begrijpen als we wisten waar de blanke man van droomt. Van welke hoop en verwachting hij zijn kinderen vertelt in de lange winteravonden. Welke visioenen hij graveert in hun harten zodat ze verlangend uitzien naar de dag van morgen.’ Dat is geloof: de hoop waarmee we inslapen en met zin in het leven opstaan! Zalig de zuiveren van hart..., zalig die hongeren naar gerechtigheid...!

IN DE HEMEL
Lieve kinderen. Toen Roos voor het eerst in deze kerk kwam wist ze niet wat ze zag. Ze keek haar ogen uit. ‘Mamma? Wie zijn al die poppen?’ Mamma begreep het eerst niet, maar toen schoot ze in de lach. ‘Dat zijn beelden! Kijk maar, daar vooraan rechts dat is de heilige Gerlachus. Daarnaast staat Barbara. De naam staat eronder! Die met de rozen is Theresia. Op het hoekje staat Gerardus. Aan de andere kant staat de heilige Antonius. Daarnaast staat sint Jozef en naast hem Agnes met het lammetje en dan Jan de Doper.’ Ro
os rolde met haar ogen het rondje nog eens na, en vroeg toen: ‘Waarom staan die daar?’ ‘Om ons een beetje het gevoel te geven, dat we in de hemel zijn!’, zei mamma. ‘Die grote mensen toch!’, dacht Roos en ze keek om zich heen. Een man zat te gapen, een vrouw zat te lezen. Anderen keken boos of ernstig. Was het zo saai in de hemel? ‘Dáár!’, riep ze hard. ‘Daar zit iemand die is bijna in de hemel!’ Roos wees verrukt naar de mevrouw op de hoek die in slaap was gevallen. 





 

  MENU


   
BEZOEK
vandaag238
gister236
deze maand5008
totaal819460