De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DRIEËNDERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR IN HET C-JAAR 2007
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2007

DOEMDENKEN


HART VAN ISRAËL
Ik kan u niet vertellen wat de tempel voor een Jood betekende! Ik kan het nergens mee vergelijken. Het was veel meer dan de twaalfde eeuwse kerktoren, hier in Voerendaal, voor u. En zeker ook meer dan de metershoge buxus haan en hen in de tuin van de pastorie. Het was meer dan de Kunderberg met zijn wilde orchideeën voor Kunradenaren. Veel mee dan het glaspaleis of de Mijnschacht voor Heerlen. Wij hebben niets dat zozeer het symbool is van de identiteit van een volk. Zelfs het oranje voetbalteam komt niet in de buurt. De tempel was de woning van God. In barre tijden van oorlog en honger, was hij de laatste zekerheid dat God er altijd zou zijn.
Omdat de tempel het hart van het Jodendom was, probeerden vijanden hem te raken. De Babyloniers bijvoorbeeld maakten hem ooit met de grond gelijk. De Seleuciden deden nog iets ergers. Ze braken de tempel niet af maar zetten er een beeld van Zeus in en offerden er varkens. Deze ontwijding was erger dan vernieling en lokte een opstand uit. Na de bevrijding werd de tempel gereinigd. Het inwijdingsfeest wordt nog elk jaar gevierd met acht olielichtjes op een kandelaar, de chanoeka. Diezelfde tempel was vlak voor Jezus’ geboorte nog door Herodus de Grote verfraaid. Joden waren er trots op. De evangelist herinnert het zich met pijn in het hart. Want die tempel was inmiddels door de Romeinen vernietigd, net toen Lucas zijn evangelie schreef.

DE DOOD IN HET HART
De pracht van de tempel was eens ter sprake geweest, herinnert Lucas zich. En Jezus merkt op: die tempel draagt de dood in zich! Heel de schepping draagt het einde in zich. Kwaad en dood loeren overal.
Er zijn tijden waarin dit heel erg wordt gevoeld. Dan zie je geen bloei meer maar ruik je overal bederf. Je ziet de veroudering. Je leest met huiver hoe miljoenen mensen worden afgeslacht. Je beseft hoe angst en heerszucht en hebberigheid vernietigend om zich heen slaan. De ondergang kondigt zich aan. Je voelt je lichaam ouder worden. Kwalen stapelen zich op. Het leven doet pijn. Vrienden sterven om je heen.
Het gevoel dat de wereld vergaat leeft ook bij ons. De mens is zich bewust is van de vernietigende kracht van een plotseling opduikende meteoor of van het gevaar van een wereldwijde, onbekende epidemieën; van de gevolgen van klimaatverandering; van een wereldorde die uit zijn voegen knalt omdat er teveel armoede is en er teveel mensen wegteren in kampen waar generaties opgroeien voor wie terreur de laatste uitweg lijkt. Dat gevoel van de kwetsbaarheid van de schepping, van het wankele evenwicht van leven en dood is er altijd geweest. Ook in Jezus’ dagen.

BOOM PLANTEN
Het was er ook in de tijd van Luther. Ik was verleden jaar bij iemand die een ernstige ziekte had en zich afvroeg hoe hij daar mee om moest gaan. We hadden het erover. Je wilt de rest van je leven toch nog betekenis geven en vreugde beleven. Je wilt je door de ondergang niet klein laten krijgen. Ik herinnerde me toen een uitspraak van Maarten Luther. Zomaar een losse zin. Hij had het eens gezegd toen het ging over het einde van de wereld. ‘Wat zou je doen als je wist dat het morgen afgelopen was?’
‘Ik zou een boom planten’ had Luther gezegd. Ik zou dingen blijven doen die op toekomst gericht zijn. Ik wil ontsnappen aan de dood. Dus concludeerde de zieke: Ik wil spelen met mijn kleinkind, ik stuur mijn zus een leuke kaart, ik begin een konijnenhok te timmeren en ik blijf zuinig met energie omgaan.
De vraag werd overigens aan Luther gesteld, toen hij net begon met het planten van een boom. Hij bedoelde dus vooral: laat je niet bang maken. Vertrouw de grote dingen van het leven maar aan God toe.

Laten we ervoor zorgen dat de ondergang van de aarde niet door onze vraatzucht wordt veroorzaakt en dat ons vertrouwen in God altijd groter mag zijn dan onze angst. Toen Jezus iedereen hoorde pochen op de schoonheid van de tempel, zag hij zelf het verval al in de stenen zag en de puinhoop die het zou worden, en zei: En toch komt er daarna opnieuw weer leven. ‘Als u volhardt zult u het leven winnen!’

BEROEPSKEUZE
Lieve kinderen. Boef was niet zo gauw bang. Als hij bijvoorbeeld een spin zag dan greep hij hem beide handen vast en liet hem los in de tuin. Hij hoorde graag de andere kinderen gillen om zich heen! Hij durfde nog veel meer dat ik maar niet zal vertellen anders krijg ik straks boze moeders aan de telefoon. Vandaag was Boef stil. Hij had niets te missen. Opa was ziek. Hij lag in het ziekenhuis en Boef ging er op bezoek. Hij hield niet van ziekenhuizen. Het rook er bijzonder ongezellig. Op de grote gangen had iedereen haast. Alle mensen keken verdrietig. Hij moest wachten op een bank. Naast hem zat een vrouw met een heel hoog verband om de keel. Die zou wel tussen de draaideur zijn gekomen, dacht Boef. Een zuster duwde een bed door de deuren. Aan de man die erop lag zaten slangetje waaruit van alles in zakjes liep. Boef voelde zich een beetje misselijk. ‘Wanneer gaan we naar huis?’ vroeg hij. Toen was het half drie. Boef stond in een grote lift tussen de benen van veertien grote, zwijgende mensen. De lift ging zo hard omhoog dat hij bijna moest overgeven. Toen stapte hij voorzichtig kamer 106 binnen. Bij het raam lag opa. Het was alsof hij niet ademde. Boef wilde terug, maar mamma duwde hem naar het bed. Ineens deed opa de ogen open. Boef schrok. Opa lachte. Hij stak de handen uit naar Boef en trok hem naar zich toe. ‘Moet je lang blijven?’ vroeg Boef vol medelijden. Het is zo akelig hier.’ ‘Het is heel akelig’, zei opa, ‘voor de bezoekers! Maar niet voor mij!’ ‘Nou ik ben ook niet bang hoor’, zei Boef nonchalant en op dat ogenblik besloot hij dokter te worden.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag73
gister172
deze maand828
totaal825474