De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

VIERENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET B-JAAR 2006
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2006


'IK' EN HET TOEVAL


WIE BEN IK?

‘Wie ben ik?’ Jezus stelt de grote vraag van alle filosofen, kunstenaars en eigenlijk van iedereen. ‘Wie ben ik?’ ‘Wat zeggen de mensen over mij?’ Misschien is het niet de vraag waar wij ons elke dag mee bezighouden, maar soms dringt hij zich aan je op. Je wandelt ergens hoog in de bergen..., je zit eenzaam in het ziekenhuis in een onderzoekkamertje te wachten...., je neemt voor het eerst je kind in je armen..., je strooit een handvol zand op de kist van je vader..., en plotseling is er die ene vraag: ‘Wie ben ik?’
Alleen mensen stellen die vraag. Alle andere schepselen zijn gewoon wat ze zijn. Wij zijn meer dan we zijn. We zijn ook wat we dromen, wat we kunnen worden, wat we zijn geweest of hadden kunnen zijn geweest! We zijn ook wat we vrezen en hopen. Onze grenzen zijn niet aan te geven.

NOOIT JARIG

Uit mijn jeugd, de tijd van het Vaticaans Concilie, herinner ik me een grap van de cabaretier Fons Janssen over de conservatieve kardinaal Ottaviani. Die wilde nooit zeggen hoe oud hij was. Hij hield er niet van om ieder jaar op dezelfde vraag een ander antwoord te moeten geven!
Dat maakt iets duidelijk. Als ik een jongeman ben van een jaar of 33 of een vrouw van 40, als ik dat bèn, dan ben ik het volgend jaar mezelf niet meer. Maar ik ben niet van een bepaalde leeftijd. Met ‘ik’ bedoel ik iets dat dieper ligt. Als ik bij een ongeluk een arm of een been verlies, dan ben ik nog steeds mezelf. En ook Limburgs en Nederlands praten is me door mijn ouders aangeleerd. Dat had anders kunnen zijn geweest. Ik ben geen Nederlander, mijn ‘ik’ ligt dieper in de schepping verankerd. Ik ben iemand die bijvoorbeeld Nederlander kan zijn. Ik ben iemand die bijvoorbeeld ziek kan zijn of gezond. Ik kan werkeloos zijn, of landbouwer of chauffeur of dokter of pastoor. Ik kan kinderen krijgen of niet. Misschien kun je nog het beste zeggen dat het ‘ik’ een soort licht is, dat hier in mijn lijf vlees en bloed geworden is en dat verwonderd om zich heen kijkt en naar zichzelf, dat geniet en lijdt en leeft. Misschien komt het ik wel uit de ziel van de schepping. Uit God. Al de rest is toeval.


TOEVAL

Toevallig ben ik deze Nederlandse man geworden van 63 jaar, zonder blinde darm en met een studie theologie achter de rug. Ik had andere wegen kunnen gaan. Ik ben verwant aan andere mensen, die elders en in een andere tijd het licht zagen. Ik deel hun lot. Ze zijn als broers en zussen.
Dit religieuze besef wordt door de drukte van alledag overwoekerd. We vergeten dat we een ziel zijn die verwonderd ontwaakt is in dit bestaan. We vereenzelvigen ons met onze toevalligheden. We noemen ons Kees of Monique en denken dat we dat ook zijn. We noemen ons secretaresse of verkoper en denken dat we dat zijn. We noemen ons vader en reiziger en Europeaan en lid van de ANWB en we denken dat ons ik samenvalt met die toevalligheden. Dan worden we ziek en we denken dat ons ‘ik’ ziek wordt. We worden bang. Zou deze monteur van 56 jaar voorbij gaan en sterven? Zou deze Messias in het politieke gewoel ten onder gaan? Zou dit kind van God in Jeruzalem het onderspit delven tegenover de machtige Romeinen? ‘Wie ben ik dan?’


ZIEL

Jezus heeft zijn diepste identiteit ontdekt. Hij wil dat doorgeven aan ons. Dit is zijn boodschap. Jij bent zoveel meer dan de gestalte waarin je momenteel bestaat. Eigenlijk ben je de verwondering van de schepping over zichzelf. Je komt voort uit het diepst van het zijn. Daar hoor je thuis, daar ben je één met alles en allen. Dat zul je nooit verliezen. Daarin zul je bestaan voorgoed. Wees niet zo bang als je leven lijkt te wankelen. Je wezen blijft overeind. Het wordt bevrijd. Wie zijn leven wil redden zal het onherroepelijk verliezen. Wie het kan loslaten zal het vinden.


WAT JE ZEGT VAN JE ZELF

Lieve kinderen.
‘Gek hé. Ik ben ik en jij bent ook ik!’ De kleine Arjan zat te filosoferen bij opa in de stoel.
‘Ben jij machinist?’ Arjan zag een oude foto aan de muur van een locomotief.
‘Nou nee, ik wàs machinist, ik heb het 35 jaar gedaan. Maar ik bèn het niet!’
‘Nee hè, jij bent opa.’
‘Nou, nee, opa ben ik pas acht jaar; 64 jaar was ik géén opa.’
‘Wat ben je dàn? Je bent Sjoerd. Opa Sjoerd.’
‘Nou, nee, mijn moeder noemde me Sjoerd, maar eigenlijk heette ik Gerrit en oma noemde me Guppie.’
‘Ja maar wat ben je dàn? Nederlander? Je bent Nederlander!’
‘O ja, ben ik dat? Toevallig misschien. Mijn tweelingbroer Jan is naar Australië geëmigreerd. Hij is geen Nederlander meer.’
‘Ja, maar, ben je dan helemaal niks?’ vroeg Arjan ten einde raad.
‘Nou’, zei opa, ‘misschien ben ik wel alles.’
‘Dan ben ik ook alles’, zei Arjan.
‘Ja zeker. Doe je ogen maar dicht, dan worden we allebei brandweerman of koningin. Je zegt het maar.’
‘Superman!’ Arjan zuchtte.
‘Ben ik dan niet jouw klein-kind?’ vroeg hij klagend.
‘Jawel, dat ben je zeker. Maar je bent veel meer, jongen. Veel meer!’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag206
gister193
deze maand480
totaal825126