De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

NEGENTIENDE ZONDAG DOOR HET B-JAAR 2006
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2006


NIEMAND



WEES UZELF
Mijn oudste zus was naar de MMS gegaan, naar de grote school in Maastricht, met grote meisjes die veel giechelden en experimenteerden met nylons en oogschaduw. Ze was in een wereld gekomen van je groter voordoen dan je bent.
Op een middag kwam ze lachend thuis met een gedicht. We hadden er allemaal veel plezier om, al had ik toen al het gevoel dat ik de dichter niet helemaal begreep. De tekst was honderd jaar oud. Het ging zo: ‘Wees u zelf, zei ik tot iemand, maar hij kon niet, want hij was niemand.’ Peter de Genestet, een Nederlandse predikant en dichter had het geschreven. Wijsheid of ‘interessanterigheid’?
Wees u zelf! Is dat zo moeilijk? Is het zó moeilijk, dat niemand daartoe in staat is? Of... ben ik níemand, als ik mezelf ben?
Wie is Jezus? Hij is toch de zoon van Jozef? Waarom zegt hij dan dat hij van de hemel is? Wie is Hij? Wie zijn we zelf?

ROLLEN
Mensen willen graag iemand zijn. ‘Ik ga alleen maar voor goud’, hoorde is een sportvrouw voor de televisie zeggen. ‘Ik ben toch moeder!’ ‘Ik ben de directeur van dit bedrijf.’ Zijn we dat ook? Nee. Dat zijn we niet. We spelen die rollen. De directeur kan een herseninfarct krijgen en een week later in een rolstoel zitten, alleen nog in staat om een Sterspotje te doen. De moeder kan haar kind verliezen en toch verder moeten met haar leven. En ze was toch ook zichzelf toen ze nog geen kind had en nog geen man! Wij zijn niet de rol die we spelen. Het is een illusie te denken dat ons diepste wezen het mannetje of vrouwtje is dat we nu zijn.
Jezus viel niet samen met de genezende, predikende rabbi die door Palestina trok. Hij was dat ook. Maar hij was meer. Hij was niet te omschrijven.

KLEI EN ADEM
Dat is het mysterie van ons mens-zijn. Een aap is een aap, een neushoorn een neushoorn en een brok steen een brok steen, maar een mens kan rollen spelen en erom huilen ‘s nachts. Hij kan andere rollen kiezen of dromen over ongekende mogelijkheden. Hij is ook wat hij niet is, maar vreest te zijn, een zieke, een stervende, zelf een overledene. Hij is ook wie hij verlangt te worden, een vriendelijke buurvrouw, een machtig man. Een mens is niet de ziekte die zijn genen hem leveren. Hij is eerder degene die daaronder lijdt, die het ziet aankomen, die het kan accepteren of ertegen in protest gaat. Hij is altijd degene die het waarneemt, die het overkomt.
Dat noemen we ‘onze geest’. Daarom hebben we de mens altijd beschreven als meer dan stof van de aarde. Hij is ook - we gebruiken noodgedwongen een beeld -‘adem van God’. Hij is meer dan klei, hij is ook ‘uit de hemel’. Hij is meer dan tijdelijk en plaatselijk. Hij heeft heimwee naar alles en eeuwig.

MEER DAN ONS LOT
Wees u zelf zei ik tot iemand, maar hij kon niet want hij was niemand. We zijn niet iemand. We zijn niet van de aarde. We zijn altijd meer dan ons noodlot.
Jezus kreeg het zwaar te verduren. Hij was drieëndertig ongeveer. Hij zou onder de last bezwijken. Gebroken brood. Voedsel voor anderen. Zoals velen.
Zoals die moeder in Libanon die haar kind onder het puin van een bombardement zag doodbloeden. Ze zou het liefst zelf sterven. Maar het leven gaat verder. Graag of niet. En zij is meer haar noodlot, meer dan haar rol. Ze is niet te definiëren, niet iemand. Ze is alles, ze heeft iets van de Eeuwige.

KOSMOS EN IK
Theillard de Chardin, de Franse priester en paleontoloog beschreef dat ooit in een indrukwekkend beeld. Hij realiseerde zich hoe kwetsbaar de mens is in dit immense heelal. Liggend onder de hemel realiseerde hij zich hoe heet de sterren zijn, hoe kil de ruimte is; hoe smal de marges zijn waarbinnen leven mogelijk is. Maar als het hele heelal vandaag over mij ineen zou storten en mij verbrijzelen, dan nog was ik groter dan de kosmos, want ik wist dat er iets unieks vernietigd werd, maar het heelal zou er geen notie van hebben dat het iets had weggevaagd.

VOLMAAKT
Komt Jezus van Jozef of uit de hemel? Wat mort u toch! Ik ben van de hemel, als eerste van allen. Wie niet met zichzelf samenvalt maar oog heeft voor anderen, wie meelijdt met een hongerig kind, wie ontroert wordt door schoonheid, die legt zijn grenzen buiten zichzelf, die wordt de ander, die overstijgt de aarde, die komt van de hemel. En de grootste liefde is de zorg dat het alle mensenkinderen goed gaat. Als dat je wens is dan ben je volmaakt, als God.


ZOGENAAMD OPA
Lieve kinderen.
‘Gek hé. Ik ben ik en jij bent ook ik!’ De kleine Arjan zat te filosoferen bij opa in de stoel. ‘Ben jij machinist?’ Arjan zag een oude foto aan de muur van een locomotief.
‘Nou nee, ik wàs machinist, ik heb het 35 jaar gedaan. Maar ik bèn het niet!’
‘Nee he, jij bent opa.’
‘Nou, nee, opa ben ik acht jaar, maar 64 jaar was ik geen opa.’
‘Wat ben je dan? Je bent Gerrit. Opa Gerrit.’
‘Nou, nee, mijn moeder noemde me Gerrit, maar ze had me eigenlijk Sjoerd willen noemen en oma noemde me Poepie.’
‘Ja maar wat ben je dan? Nederlander? Je bent Nederlander!’
‘O ja, ben ik dat? Toevallig misschien. Mijn broer Jan was naar Austalie geemigreerd. Hij is geen Nederlander meer.’
‘Ja, maar, ben je dan helemaal niks?’ vroeg Arjan ten einde raad.
‘Nou’, zei opa, ‘misschien ben ik wel alles.’
‘Dan ben ik ook alles’, zei Arjan. ‘Ja zeker. Doe je ogen maar dicht, dan worden we allebei brandweerman of koningin. Je zegt het maar.’
‘Superman!’ Arjan zuchtte. ‘Ben ik dan niet jouw klein-kind?’ vroeg hij vleiend. ‘Jawel, dat ben je zeker. Maar je bent veel meer, jongen. Veel meer!


  MENU


   
BEZOEK
vandaag247
gister193
deze maand521
totaal825167