De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

EERSTE ZONDAG IN DE 40-DAGENTIJD VAN HET B-JAAR 2006
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2006

NOACH BESTAAT ECHT

AARDKLOOT
‘Heilige beschouwinge des aardkloots’. Dat was de titel van een beroemd boek. Dominee Thomas Burnet schreef het ruim driehonderd jaar geleden. De natuurwetenschap kreeg steeds meer problemen met bijbelteksten. De dominee stelde dat de Schrift in grote lijnen historie schrijft maar dat je niet alles letterlijk moet nemen. Deze opvatting kostte hem het baantje van biechtvader van koning Willem III.
Het eerste deel van zijn werk gaat over de zondvloed. Allereerst berekende hij dat er niet genoeg water was om heel de aardbodem te bedekken. Hij vergiste zich. De oceanen zijn dieper dan hij dacht. Hij had vervolgens moeite met de gedacht dat God extra water zou moeten maken voor de vloed.
Daarom opperde hij dat de aarde oorspronkelijk een glad oppervlak had. Al het water was onder de harde korst verborgen geweest. Er zouden door uitdroging barsten in de bodem zijn ontstaan. Water kwam omhoog en vormde wolken. De waterdruk steeg en brak door de kost heen waardoor het aardoppervlak gerimpeld werd, vol bergen en heuvel. Deze overstroming was de zondvloed.
In deze moeilijke bochten moest men zich wringen om het verhaal letterlijk te nemen. Wat hadden de roofdieren trouwens gegeten tijdens de tocht? Had God er tijdelijke vegetariërs van gemaakt?

EXPEDITIE ARARAT
Nog in de zeventiger jaren hebben christenen expedities gemaakt naar het ruige gebergte van Turkije, de Ararat. Een stuk van de ark zou daar eertijds zijn achtergebleven of na een vulkaanuitbarsting beland.
Als je het verhaal van Noach leest als de beschrijving van een gebeurtenis dan doe je het tekort. Dan betekent het namelijk weinig. Dan is het pure historie. Als we al antieke delen van een boot zouden vinden, wat dan nog?
We moeten het indrukwekkende verhaal niet lezen als natuurkunde. Ook niet als aardrijkskunde. Het gaat niet over de ‘aardkloot’ of over het weer. Het gaat niet over een fanatieke dierenliefhebber uit de oudheid. Het is niet geschreven ter vermaak.

DE ECHTE NOACH
Noach is geen excentriekeling, maar Noach is dè mens. De nieuwe mens. Wij zijn Noach. Of beter: we moeten hem worden!
De wereld waarin we leven is een overwinning op de chaos. Genesis vertelt het zo: de aarde was geschapen door Gods Geest die broedend over de wateren zweefde. De wateren zijn het vormloze niets. Wel, die chaos dreigt terug te keren. De schepping dreigt terug te vallen tot die zinloze troep. Het heilige evenwicht van de schepping is wankel.

TUSSEN NIKS EN NIETS
Tussen het niets en het niets verschijnt de mens. Een bijzonder mens. Een uniek mens. Er is er maar één, een tsaddiq, een rechtvaardige, een die een open relatie met God heeft. Er is een mens die naar Gods beeld is geschapen om op God te lijken. Hij voelt zich verantwoordelijk voor de wereld. Hij ziet gevaar. De zeespiegel stijgt en de mens is zich bewust van de vernietigende dreiging daarvan. Hij wordt geroepen om de wereld te redden.
De boosheid van God is bekoeld. De agressie is even de wereld uit. God heeft spijt. Hij temt de macht van de chaos. Hij zal de schepping niet teniet doen. God legt de strijdbijl neer. Hij ‘breekt zijn geweertje’. God legt zijn boog neer als teken van vrede. De regenboog zal Hem daar altijd aan herinneren. En Noach mag naar de boog kijken om te geloven dat na regen zonnenschijn komt; dat hij geroepen is om de schepping te redden.

PARAPLU
Dat is het verhaal. Wij zijn geroepen om Noach te zijn. Tegelijkertijd horen wij tot de meerderheid van de mensen die eten en drinken en feest vieren en zeggen: ‘het begint wat te regenen, neem je paraplu mee!’. In de verte timmert Noach aan zijn boot.

Lieve kinderen.
De grote boot van Noach, met alle dieren van de wereld er op, was weer zachtjes op de aarde terecht gekomen. De regen was opgehouden en het water gezakt. Noach wachtte nog een tijdje en deed de deuren open. De paarden begonnen te briesen, de buffels stampten met de hoeven, de konijntjes keken snuffelend omhoog en de ganzen strekten hun nek. Er was nieuwsgierige onrust onder de dieren. Noach opende de deur van de ark. Hij glimlachte om niet te laten merken dat hij moest huilen. Hij moest de dieren laten gaan en hij hield zo van ze. Hij hoopte maar dat er voor ieder dier een plekje op aarde zou zijn.
‘Waar ga je heen?’ vroeg hij aan de tijger. De tijger moest lang nadenken.
'Ik weet nog niet, misschien kan nog een paar jaar in India terecht’, fluisterde de tijger.
‘En jij dan?’ De neushoord zwaaide met zijn hoofd.
‘Ik wil niet weg. Kan ik niet op de ark blijven? Er is geen plaats voor mij!’ Noach slikte.
‘Waar ga je naar toe?’ vroeg hij aan een kameel.
‘Ik ga naar de woestijn. Ik kan goed tegen de droogte!’ Noach knikte.
‘En jij?’
‘Ik?’, zei de geit, ‘ik ga naar Zwitserland. Ik houd van klimmen in de bergen.’ Noach wenst alle dieren een goede reis. Hij hoopte maar dat ze een plekje zouden vinden voor hun kinderen. Als laatste kwam het logge nijlpaard over de loopplank aan waggelen.
‘Waar ga jij heen?’, vroeg Noach
‘Ik ga naar Nederland’, zei het Nijlpaard. Noach keek verbaasd.
‘Naar Nederland?’ Het Nijlpaard keek Noach geruststellend aan en zei:
‘Daar voel ik me thuis met mijn grote bek!’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag119
gister193
deze maand393
totaal825039