De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

ZESDE ZONDAG DOOR HET B-JAAR 2006
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2006

TUSSEN GEVOEL EN VERSTAND

BOTERHAMMENWORST
In het ziekenhuis ben ik altijd wat op mijn hoede. Ik ben bang om iets te zien te krijgen waar ik niet goed tegen kan. Ik zal niet flauw vallen van wat bloed of een wond, maar enige weerzin moet ik toch overwinnen. Zo kwam ik eens bij een oudere man. Ik zag dat hij met een vorkje in zijn buik lag te peuteren. Ik wilde niet zien wat hij aan het doen was! Ik dwong mezelf hem strak in de ogen te kijken. Dat hield ik niet lang vol. Mijn nieuwsgierigheid won en ik zag wat hij deed. De opluchting was groot. Er was een stukje huidkleurige boterhammenworst van zijn brood gevallen. Hij legde het rustig naast zijn bord en verontschuldigde zich: ‘Ik ben niet gewend ontbijt op bed te krijgen!’

WEERZIN
Jezus is opgevoed in een joodse omgeving. Een grote afkeer voor melaatsen heeft hij met de paplepel meegekregen. Als kleuter is hem al geleerd dat je uit lijfsbehoud alle melaatsen uit de weg moet gaan. De klank van de kleppers waarmee zij hun aantocht kenbaar moesten maken, had hem vaak met huiver vervuld. De heersende opinie was dat zij onrein waren en dat hun ziekte een straf was voor een zonde.
De melaatse vraagt om hulp. Hij had geruchten gehoord over deze wonderdoener. In uiterste wanhoop durft hij Hem te naderen. Hij valt op zijn knieën.

BARMHARTIGHEID
Jezus’ eerste reflex was om zich af te keren en weg te gaan van deze gevaarlijke besmettingshaard. Maar nu hij de zieke in de ogen ziet, wordt Hij diep ontroerd. Hij voelt meeleven met het eenzame lot van de melaatse, een intens verdriet om zijn lijden. ‘Dit had mij ook kunnen overkomen. Je hebt het niet verdiend.’
Jezus’ weerzin heeft plaats gemaakt voor mededogen. Iets goddelijks komt over Hem: barmhartigheid. Het lot van de zieke grijpt hem diep aan. Het wanhopige vertrouwen dat de zieke in Hem stelt verwart Jezus. Hij doet iets dat ingaat tegen alles wat hij geleerd heeft. Hij raakt de melaatse aan: ‘Ik wil, wordt rein!’

BOOSHEID

Marcus vertelt ons hoe Jezus handelt in een opwelling van hemels meeleven. Direct na de aanraking neemt het verstand de sturing weer over. Het verstand is verbijsterd. Dit kan toch niet! Dat mag toch niet! Hoe zullen de anderen reageren, al die melaatsen, al die honderdduizenden zieken? Straks komen ze allemaal op hem af. Straks wordt het een gewoonte om het aanrakingstaboe te doorbreken. Zijn volgelingen zullen het nadoen, de dappersten tenminste. Zij zullen besmet worden. Jezus’ gezond verstand besluit om de genezing geheim te houden. ‘Vertel het niet verder!’

ROLLEN OMGEKEERD
Maar dat kan niet. Allicht niet. Het wordt verder verteld. Als een lopend vuur gaat het door het land. De melaatsen die een eenzaam leven leidden, ver van de bewoonde wereld, hebben iemand gevonden tot wie zij zich kunnen wenden. Voor Jezus zit er niets anders op de eenzaamheid op te zoeken.
Nu zijn de rollen omgedraaid. De melaatse is genezen en springt vrij rond op het tempelcomplex in Jeruzalem en spoedt zich naar zijn familie. Maar Jezus zit in een isolement.

ONTROERD EN BOOS
Twee woorden stonden er in het evangelie, twee woorden over hoe Jezus zich voelde. Hij was diep ontroerd toen hij de zieke zag. En hij reageerde bars toen hij hem genezen had. Ontroerd en boos. Ze beschrijven het conflict tussen het gevoel dat uit medeleven handelt en het verstand dat alle gevolgen van een daad wil overzien. Jezus volgde zijn gevoel. Hij oversteeg zijn menselijke opvoeding en hij haalde de zieke uit zijn eenzaamheid.
Lieve kinderen. Lieve was een beetje - je zou het aan haar naam niet zeggen -, een beetje ‘n snibbig meisje. Haar moeder noemde haar ‘kordaat’, haar vriendinnen noemde haar ‘flink’. De juf ‘doortastend’. En haar vijanden ‘een heks’.

LIEVE LIEVE
Lieve had een heel aparte schooltas. Knalgroen. Er zat een doos in met boterhammen, wat appels en een reepje chocola. Daar waren de andere kinderen wel eens jaloers op.
‘Ben je niet bang dat je te dik wordt?’ had Monique eens gevraagd.
‘Nee hoor!’, had Lieve gezegd. ‘Jij dan?’
Op zekere dag kwam Lieve met haar groene tas op de rug het schoolplein op. Bij het hek zat Tim op de grond. Tim zat pas in groep drie.
‘Ga eens opzij’, zei Lieve snibbig. ‘Je mag hier niet huilen. Huilen doe je binnen!’ Nu werd het Tim allemaal teveel. Met grote uithalen van pure ellende stootte hij eruit:
‘Bram heeft me op de grond geduwd en mijn dropveter afgepakt...’ Hij keek Lieve aan met grote ogen waaruit twee tranen rolde, zoals je dat wel eens op schilderijtjes ziet. Lieve liet haar groene tas van haar armen glijden. Maakte de sluiting open. Zocht haar reep en gaf ze aan Tim.
‘Hier, voor jou. Niemand vertellen hoor!’
Onder de pauze was de hel los.
‘Wat heb ik gehoord?’, vroeg Monique, ‘heb jij Timmetje snoep gegeven?’
‘Mag ik ook wat?’
‘Zit er in die groene tas ook iets voor mij?’ Lieve wist niet meer of ze goed gedaan had of verkeerd. Ze zocht een stil plekje op in de hal. Daar kwam Tim. Over zijn wang liep een bruine streep. Hij gaf haar een vette knipoog, met beide ogen tegelijk nog wel.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag133
gister193
deze maand407
totaal825053