De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

VIJFDE ZONDAG DOOR HET B-JAAR 2006
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2006

OP CONDOLEANCE BEZOEK

ZIEKENBEZOEK
Ik heb wel eens op een zondagnamiddag in de polykliniek van het ziekenhuis gezeten. Het was er een komen en gaan van strompelende mensen en gewonden die binnengedragen werden. In de hoeken zaten fluisterende familieleden. Dit beeld kwam bij me op toen ik het evangelie las.
Er kwam een melaatse naar Jezus. Ieder ander liep voor hem weg, bang om besmet te worden. Jezus raakte hem aan en zie, het tegendeel gebeurde. Niet Jezus werd ziek, maar de melaatse werd beter. Binnen de kortste keren stormden de zieken op Jezus af. Ze zijn niet meer tegen te houden.
In de traditie van het christendom ligt dit optreden diep verankerd. Altijd waren er mannen en vrouwen die het als hun plicht zagen om zieken te verzorgen. Ook zieken die leden aan lepra of pest.

LAATSTE LOODJES
Uit angst voor epidemieën waren sommige gasthuizen in de achttiende eeuw gesloten voor vreemdelingen. Ziekenhuizen eisten dat patiënten bewezen een ingezetene van de stad te zijn. Dat bewijs kon men in het gemeentehuis krijgen in de vorm van een loodje. In het ziekenhuis gingen ze dan het loodje leggen. Al te vaak het laatste loodje! Maar ook toen waren er heiligen die melaatsenkoloniën stichtten.
Ook in de eenentwintigste eeuw zijn er mensen die zieken niet over het hoofd zien. Ze beleven er voldoening aan om hen te bezoeken. Leden van de Zonnebloem bijvoorbeeld. Zieken en ouderen hebben de tijd. Ze beleven plezier aan het contact. Ze luisteren graag. Ze praten graag. Ze vragen slechts dat je je open stelt. Zoals Jezus deed.

GEEN TROOST VOOR JOCHANAN
De talmoed is een joodse verzameling verhalen en verhandelingen uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. Er staat een onvergetelijke vertelling in. (Mijn liefde voor de talmoed, Elie Wiesel)
Rabbi Jochanan is diep bedroefd. Zijn zoon is ziek. Een van zijn leerlingen is op bezoek. ‘Zal ik eens voor hem bidden?’ stelt hij voor. Hij doet het en aanstonds wordt het kind beter. Hierop wordt Jochanans vrouw jaloers. Zij bespot haar man. ‘Waarom lukt het je leerling wèl en jou niet? Is hij groter dan jij?’ Jochanan antwoordt: ‘Ik ben als een minister. De koning heeft voor hem bepaalde dagen en uren. Mijn leerling is als de knecht die kan ieder moment bij zijn Heer binnenlopen!’
Maar dan gebeurt het toch. De zoon wordt opnieuw ziek en overlijdt. De leerlingen komen Jochanan condoleren. Als eerste komt rabbi Eliëzer. ‘Gedenk meester dat ook Adam een zoon verloren heeft’, troost hij zijn leraar. Hierop grijpt Jochanan met beide handen naar zijn hoofd en begint te schudden en klaaglijk te roepen: ‘Ach ik, arme! Is mijn lijden niet groot genoeg dat ik dat van Adam erbij krijg?’ Nu komt rabbi Jehosjoea naar zijn Meester en zegt: ‘Bedenk Heer dat Job al zijn zonen en dochters verloren heeft. Opnieuw begint Jochanan te schreien: ‘Ach, ach, is mijn pijn niet groot genoeg dat je die van Job er ook nog bij doet?’ Rabbi Jose treedt naar voren: ‘De priester Aäron verloor twee zonen op één dag.’ ‘Ach en wee’, jammert Jochanan. ‘Is mijn verdriet niet diep genoeg dat je dat van Aäron er ook nog naast legt?’ Rabbi Sjimon komt troosten. ‘Bedenk Meester dan de grote koning David een zoon verloor, en toch liet hij zich troosten. ‘Vind je dan dat ik niet genoeg te dragen heb, dat je me ook nog met de pijn van David confronteert?’ En Jochanan begint hartverscheurend te wenen en hij houdt niet op.

ZIEKE EREN
Het lijden van anderen doet je eigen pijn niet teniet en maakt het ook niet minder. Wie naar een zieke gaat om te vertellen wat zijn buurvrouw heeft of wat hij zelf heeft gehad..., die gaat voor niets. Wie met een eenzame mens spreekt om te vertellen dat er anderen nog eenzamer zijn of dat hij iemand kent die graag alleen is..., die had thuis kunnen blijven. Wie naar het verhaal luistert van iemand die zware onderzoeken en kuren achter de rug heeft, en niets anders weet te melden dan dat hij blij moet zijn dat er iets te kuren valt..., die had niet kunnen komen.
Jezus ontkent de melaatsheid niet. Hij relativeert de ziekte niet. Hij zegt niet dat het Gods wil is. Hij treedt de zieke tegemoet. Hij eert hem bijna, hij raakt hem aan. Hij heelt hem. Hij laat hem het leven zien en niet de dood van anderen.

DOKKERTJE SPELEN
Lieve kinderen. Robbie kwam naar me toe.
‘Wil jij spelen?’
‘Wat wil jij spelen?’ vroeg ik.
‘Dokkertje’, zei Robbie, blij dat hij eindelijk een slachtoffer gevonden had. Hij rende naar zijn speelhoek en kwam met een dokterskoffer te voorschijn. Hij haalde er zo’n ding uit om op de oren te zetten met aan de andere kant van de draad zo’n koud ding om te luisteren naar de buik van de zieke.
‘Ga maar liggen.’ Ik leunde wat achterover op de bank. Robbie hield zijn microfoon tegen mijn buik en zei:
‘Zuchten. Dieper zuchten. En trouwens, je bent heel ziek. Dus je moet huilen.’ Ik begon te zuchten en te kreunen. Dokter Robbie zette een stap achteruit en schudde zijn hoofd.
‘Dat ziet er niet zo best uit.’
‘Kunt u mij nog redden?’ vroeg ik angstig. De dokter pakte een notitieblokje en begon te krielen. Als een echte dokter. Je kon er niks van lezen.
‘Zo’, zei hij. ‘Dat is de receptie.’ Hij gaf me een handje ‘alsof-pillen’ en ik gooide ze achter elkaar in mijn keel. Ik was helemaal beter.
‘Dank u wel dokter. Wat bent u goed!’
Dokter Robbie begon zijn koffer in te pakken.
‘Moet ik iets betalen?’
‘Nee’, zei de dokter, ‘dat hoeft niet.’ Lief was dat. Robbie wilde alleen maar mensen beter maken.
Hij propte zijn instrument in het plastic koffertje, smakte het deksel dicht, kwam er met de duim tussen, begon te huilen en kreeg van mamma een pleister. Zo ben je dokter en zo ben je patiënt!


  MENU


   
BEZOEK
vandaag123
gister193
deze maand397
totaal825043