De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DRIEËNDERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR 2005
© Harrie Brouwers, Voerendaal 200

100 PROCENT RENDEMENT

TWEE KAPITALISTEN
Wat een kapitalistisch verhaal! Uit de mond van een timmemanszoon nog wel. Jezus vertelt over een miljonair die op reis gaat. Zijn enorme vermogen laat hij aan zijn knechten over. De dienaar die het grootste fortuin krijgt toevertrouwd is een handige jongen. Hij verdubbelt het bedrag in een paar jaar tijd. Hoe heeft hij dat gedaan? Jezus rept er met geen woord over. Was hij een eerlijk zakenman? Had hij misschien belegd in piraterij? Had hij aan wanhopige bankiers woekerrente gevraagd? Had hij zijn geld verdiend met wapensmokkel? We weten het niet. Het profijt van 100% kan ons het ergste doen vermoeden. De knecht die wat minder kreeg slaagt er evenzeer in om zijn kapitaal te dubbelen. Hoe hij dat lapte wordt ook van hem niet verteld. Misschien had hij met zijn beleggingen wel drie keer zoveel verdiend en één deel in eigen zak gestoken. Zijn heer vraagt er niet naar. Alleen het resultaat telt! Wie is die knecht?

EN EEN ARME STUMPERD...
Dan komt die derde knecht, een arme stumperd. Een jongen die altijd denkt: ‘Ik kan het toch niet.’ Als kind al hoorde hij iedereen roepen: ‘Daar heb je hem weer met die twee linkerhanden!’ ‘Alles wat jij aanraakt mislukt.’ ‘Laat het denken maar aan ons overlaten.’ Een jongen zonder zelfvertrouwen. Als er in de gymnastiekles een elftal gekozen moest worden, was hij altijd de laatste. Een eeuwig blok aan het been van anderen. Als hij een grap wil vertellen was hij altijd de clou vergeten. En kwam hij met een idee, dan luisterde er gewoon niemand. Hij is bang. Bang voor zijn veeleisende heer. Hij kan niet tippen aan de snelle jongens die 80 kilo zilver naar de bank brengen of het niets is. De opbrengst van een hele plantage katoen kopen en dat verschepen naar markten waar het spul veel opbrengt, hij durft het niet. Hij zou ook niet weten hoe hij het moest doen. Zijn vader was maar een arme boer. Hij heeft de nodige netwerkjes niet. Hij mist de brutaliteit om Romeinse politici om te kopen en hij laat zich te gemakkelijk bedonderen. Deze man deed het verstandigste wat hij kon doen. Uit angst begraaft de onzekere knecht het vermogen in de aarde. Wie is die knecht?

PARABEL IS GEEN ALLEGORIE
Jezus’ verhaal prikkelt mijn fantasie en mijn verbeelding maakt van de parabel een allegorie. Ik probeer om in elke dienaar een gedrag terug te vinden dat herkenbaar is in het leven om me heen. Ik wil elk type handelaar van onze tijd terugvinden in de parabel. Mooi en aardig, maar dat was toevallig niet de bedoeling van Jezus met dit verhaal.
Als Jezus zelf die angstige knecht zou ontmoeten, die aan komt dragen met zilverstukken waaraan de modder nog kleeft, dan zou Hij zeggen: ‘Vriend kom hogerop!’ Tegen de man die eerst aan zijn eigen beurs had gedacht, zou hij zeggen: ‘Ga heen en zondig niet meer!’ En tegen degene die oneerlijk zijn kapitaal verdubbeld had zou hij zeggen: ‘Verdeel de opbrengst maar onder de armen.’ We kennen Zijn antwoorden wel. Wie bedoelt Jezus dan met die knechten met wie de heer na zijn reis afrekent?

IK
Jezus is gestorven. Zijn leerlingen geloven dat Hij terugkomt. Hij zal hun rekenschap vragen: ‘Hoe hebben jullie de schat beheerd die je van mij gekregen hebt? Denk niet dat het simpele feit dat je mij als je Heer beschouwt, genoeg is. Je kunt niet werkeloos afwachten totdat Gods koninkrijk er is. Je moet iets doen met het enorme vermogen dat je bezit.
In de gemeente van Mattheus waren lieden die dachten dat het loutere feit gedoopt te zijn genoeg was voor God. Hij kent ze van dichtbij en daarom vindt hij dit verhaal zo belangrijk. Om deel te hebben aan het ware leven dat uit God is, moet je je inspannen. Je moet Jezus’ werk voortzetten.
Die knecht die woekert met de mogelijkheden van zijn leven, dat ban ik. En die knecht die geneigd is af te wachten en alles op zijn beloop te laten, dat ben ik ook. De parabel gaat over mij.

STERKE MEID
Lieve kinderen. ‘Waar gaan jullie naar toe?’ vroeg Mieke. Jorg stootte Bart in zijn zij en siste:
‘Niks zeggen!’ Mieke wilde altijd meedoen met de jongens, maar de jongens wilden lieve zonder Mieke. Jorg en Bart probeerden gauw de achterdeur uit te glippen maar Mieke was ze voor.
‘Waar gaan jullie naar toe? Je kunt toch wel antwoord geven!’ Mamma hoorde het en dat was precies Mieke’s bedoeling.
‘Waar gaan jullie heen?’ vroeg mamma. Ze moesten gauw iets verzinnen. Iets dat Mieke zou afschrikken.
‘We gaan het stalletje opruimen’, verzon Jorg ter plekke.
‘Dan hebben we tenminste plaats voor de fietsen’ riep Bart om het wat geloofwaardiger te maken. Mamma fronste de wenkbrauwen en zei:
‘Dan trek wel eerst je laarzen aan.’
‘Ik zal jullie helpen!’ riep Mieke gauw. ‘Kijk, ik heb mijn laarsjes al aan.’ Grimmig begonnen Jorg en Bart aan de klus. Eerst alles eruit slepen. Mieke deed mee. Ze zwoegde om te bewijzen dat ze al groot was. Ze droeg eigenhandig het laddertje naar buiten, sleepte met de emmers en met een kapotte keukenstoel. Ze versjouwde zelfs de zware standaard van de parasol. Ze was buiten adem en, eerlijk is eerlijk: ze had meer verstouwd dan de jongens samen, die waren niet verder gekomen dan hun eigen fietsen. Toen had ze een emmer water gevuld en er schoonmaakspul in gedaan. En ze was gaan schrobben. Jorg en Bart stonden met de handen in de zakken en wachtten tot Mieke klaar was.
Zondag gingen ze mee naar de kerk. Er was een mis voor oma. De pastoor begon voor te lezen. Dat was altijd een beetje saai. Hij zei:
‘Een sterke vrouw, wie kan haar vinden?’ Jorg schoot in een lach, porde Bart in zijn zij en siste:
‘Mieke!’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag99
gister81
deze maand180
totaal824826