De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

VIJFENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR 2005
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2005

TE ELFDER URE GERED

GUIDO
Jaren geleden was Guido ontzettend blij geweest met het nieuws. Hij was in aanmerking gekomen voor een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Er was een feestje georganiseerd. Zijn ouders hadden hem gefeliciteerd" ‘Je bent binnen voor de rest van je leven!’ Het was begonnen met klachten aan de rechterschouder. Guido was bouwvakker. Een lange procedure volgde. Maar eindelijk was hij afgekeurd. Hij ging wandelen in het park met zijn driejarige dochter. Het leven leek een paradijs. Maar niet voor lang!

SPOT
De jaren verstreken. Guido merkte dat mensen grappen maakten over uitkeringstrekkers. Hij vermeed de kroeg. Hij zocht smoesjes om onder verjaardagen uit te komen. Op zekere dag liep zijn huwelijk vast. Guido zat alleen.
Hij durfde niet goed de straat op. Hij had het idee dat iedereen hem een ‘loser’ vond. De hele dag liep hij met zijn ziel onder de arm. Hij durfde zelfs zijn vader niet te helpen in de tuin, bang dat anderen hem zouden aangeven en de uitkering in gevaar kon komen. Hij zag geen weg terug. Hij was bang dat hij het arbeidsritme niet meer aan zou kunnen. Hij durfde ook niet uit te gaan. Een avondje uit betekende dat je ook zelf eens een rondje moest geven. Dat zou al gauw op een euro of veertig komen, als het niet meer was. Dat kon hij zich hooguit één keer per maand permitteren..., zolang zijn auto bleef rijden, tenminste. Guido voelde zich onbemind en ongeacht.

MINDERWAARDIG
Tenslotte had hij een vriend gevonden. Die nam hem op een zaterdagavond mee uit. Guido was bang. Elke vrouw die hem ontmoette wilde weten waar hij woonde; alla, dat ging nog wel. Hoe oud hij was; dat ging ook nog wel. Maar dan kwam onvermijdelijk de vraag: wat hij deed voor de kost. De kans alleen al op die vraag, hield hem uit de disco.
Intussen stonden de kranten vol. Fraudegevallen. En er moest paal en perk worden gesteld aan uitkeringen. Er moesten herkeuringen komen. Guido voelde zich een in het nauw gedreven, nutteloze profiteur. Zijn huwelijk was gestrand. Zijn kinderen zag hij niet meer. De werkeloosheid zadelde hem op met een gevoel van minderwaardigheid.
Het had heel slecht kunnen aflopen met Guido. Maar Guido was sterk. Hij was wat vrijwilligerswerk gaan doen bij de zonnenbloem. Als iemand vroeg: ‘wat doe je zoal?’ dan zei hij: ‘ik werk met zieken’. Zo herwon hij wat gevoel van eigenwaarde. Toen vond hij een vrouw voor wie hij wat kon betekenen. Hij had spijt als haren op zijn hoofd dat hij geen degelijk werk had.
Guido werd gered ter elfder ure. Maar tòt het elfde uur had hij rondgehangen op de markt. Niemand die hem huurde en die hem nodig had. Gekweld door voortdurende twijfels of hij dit leven wel waard was en of anderen hem wel achten. Guido was een van de zeer velen. Op de markt lummelden ook schoolverlaters rond die hun opleiding niet konden afmaken, jongeren die zoveel afwijzing hadden meegemaakt, dat het een wonder was dat ze er nog waren.

SCHOON AAN DE HAAK
Deze Guido’s kiest Jezus tot onderwerp van zijn parabel. ‘Het is met het rijk van God als met Guido...’ Hij had doelloos en depressief rondgehangen op de markt en het uitgehouden dat niemand hem nodig had. Hij verdient -vindt Jezus- net zoveel als de arbeiders die in de hitte van de dag hadden gedragen. Die arbeiders moesten eens weten hoe gelukkig ze waren, hoeveel trots en zin zij aan hun arbeid ontleenden.
Niet alle werk is fijn. Niet in elke baan kun je jezelf waardig ontplooien. Maar heel dikwijls is het werk een bron van geluk. Wie zichzelf overeind houdt, zonder de status die werk kan bieden: zieken, werkelozen, gehandicapten en menig huisvrouw... die is een held. Hij moet een antwoord formuleren op de vraag: wat ben ik nu werkelijk waard, schoon aan de haak, zonder mijn salaris, mijn status, mijn historie...
In Gods visie verdient hij hetzelfde loon als wie de hitte van de dag doorstond.

WEDSTRIJD
Lieve kinderen. Het feestje van Eric was voorbij. Ze hadden op de televisie naar een film gekeken. Ze hadden taart gehad en nu was het uit. Maar het was pas half vijf. En op de uitnodiging had gestaan dat het pas om vijf uur afgelopen was. Dus moest de moeder van Eric nog wat verzinnen.
‘We gaan een wedstrijd doen. Blindemannetje!’ Dat vond iedereen leuk. De jarige kreeg een theedoek om de ogen en een opgerolde krant en toen mocht ie gaan slaan. Wie geraakt was, was uit. Die moest zolang op de gang gaan staan. Je begrijpt dat Erik er zó vijf geraakt had. Marjolein en Bart en Inge stonden op de gang. Toen volgden Daan en Pieter en Loes. Daarna werd het moeilijker. Na een kwartier maakte moeder een eind aan het spel. Luuk en Carla hadden gewonnen.
‘Applausje’, riep ze. De kinderen klapten. Moeder haalde reepjes Mars te voorschijn. ‘Dit heb je verdiend.’ Luuk en Carla kregen een reep. Maar moeder ging door. Daan, Pieter en Loes kregen er ook een. En zelfs Marjolein en Bart en Inge!
‘Dat is niet eerlijk’, protesteerden Luuk. ‘Die hebben verloren en die krijgen evenveel.’
‘Zo?’ vroeg moeder. ‘En waarom niet? Dacht je dat het leuk was om tien minuten op de gang te staan? Jij hebt al applaus gehad en je hebt de hele tijd mee mogen doen. Je hebt je beloning wel binnen!’
Bart propte het reepje snel in zijn grote mond, voordat ze het hem af zouden nemen.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag21
gister81
deze maand102
totaal824748