De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

ACHTTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR 2005
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2005

'GEVEN JULLIE HUN MAAR TE ETEN!'

BEELDEN VAN JEZUS
De zuster van mijn kleuterschool heette zuster Bertha. Ze vertelde verhaaltjes over Jezus. Ze had het zelf altijd over ‘Jezuke’. De legenden gingen over de kleine Jezuke en zijn neefje Johannes. De jongens kneedden van klei vogeltjes en bliezen er leven in.
Deze legende uit de oudheid is natuurlijk geïnspireerd door het verhaal van de schepping van Adam. Jezus had als kind al goddelijke kracht in zich, wil hij zeggen. Zuster Bertha veranderde het beeld. Ze zag Jezuke vooral als de ideale leerling die keurig met twee woordjes sprak en netjes met mes en vork at. Ze maakte er een zoetsappig verhaal van.
De Jezus van mijn tienerjaren was heel anders. Het was het beeld van de rebel die de schijnheilige arrogantie van de machthebbers aan de kaak stelde.
Voor de middeleeuwer was Jezus vooral een bloeddorstige vorst die ten strijd trok tegen de satan en hem in een heroïsch gevecht versloeg.

MATTEUS ZIET EEN MOZES
Het gaat steeds over dezelfde Jezus, maar de verhalen verraden altijd de aard van de verteller en de tijd waarin hij leefde.
Zo vertelt Matteüs over Jezus. Matteüs is een goed opgeleide Jood. Als hij Jezus moet schilderen mengt hij op zijn palet de kleuren van de grootste held die hij kent: Mozes. Zijn taal roept steeds herinneringen op aan deze grondlegger van zijn geloof. Lezers in de oudheid horen het graag. Ze kennen hun klassieken. Elke verwijzing begrijpen ze.
‘Laat de mensen gaan zitten. Er was daar veel gras’, merkt Matteüs op. Vreemde opmerking van dat gras. De mensen hadden geen gras nodig om te gaan zitten. Ze zaten altijd in het zand. Ik ben ooit aan die oevers langs het meer van Galilea geweest. Veel groeide daar niet in de zomer. Maar er is een psalm, een tophit voor de Joden - voor ons dameskoor trouwens ook - ‘De herder is mijn heer, Hij voert mij naar weiden vol gras....’ Dat woord klinkt mee. Jezus is de goede herder.

MANNA
Hij is ook Mozes. En Mozes kreeg ooit te maken met een immense menigte die honger had. Ze begonnen te mopperen. Ze wilden terug naar de moorddadige Farao met zijn vleespotten! In de woestijn wisten ze niet waar ze hun eten moesten zoeken. Ze waren al enkele generatie verleerd om daar te overleven. Maar Mozes had het nomaden-bestaan herontdekt bij zijn schoonvader in de woestijn van Midjan. Hij wist hoe je kon leven van de opgedroogde honingdauw, door bladluizen geproduceerd, of van de zwakste kwartels die uit de zwerm naar beneden vielen op hun trektocht boven de woestijn. Die Mozes.

FARAO
Matteüs heeft subtiele verwijzingen. Onmiddellijk aan de broodverdeling vooraf gaat het over de wrede Herodes. Hij doet aan de Farao denken. Onmiddellijk erna volgt Jezus’ wandeling over het water. Het roept herinneringen op aan de uittocht door de zee. Het hongerige volk kreeg voedsel: manna.

VIJF EN TWEE
Vijf dagen mocht het dit brood uit de hemel rapen en op donderdag mocht het voor twee dagen nemen. De sabbat is heilig. Vijf en twee. Vijf broden en twee vissen.
Al die verwijzingen hebben een boodschap. Als de nood het hoogst is is de redding nabij. God zorgt voor zijn volk, maar er is iets in het leven dat vele malen belangrijker is dan brood. Het woord van God. Gerechtigheid doen.
Zo is het wonderlijke tafereel van de verdeling van het schaarse voedsel, het beeld gebleven van Gerechtigheid, van Jezus wiens verhaal over God dat van Mozes overtreft.
De leerlingen komen bij Jezus en zeggen: de mensen krijgen honger! Het antwoord van Jezus gaat over hun hoofden heen; het lijkt rechtstreeks tot ons gericht. Misschien is het de kernzin van het verhaal. Jezus zegt: ‘geven jullie hun maar te eten!’

VERDWAALD
Lieve kinderen, Pé en Yoice waren op een verjaardagspartijtje. Samen met een heleboel andere kinderen hadden ze taart gegeten en toen was er een speurtocht. De kinderen liepen in het bos te zoeken naar rode draadjes in de bomen en de laatste moest de draadjes mee naar huis nemen, logisch anders hangt straks het hele bos vol. Maar nou had Yoice een vlinder gezien. Een grote. Ze had hem eventjes gevolgd en toen was ie weg. Ze had nog wat rondgekeken. Pé was haar komen zoeken, enfin, geen vlinder te zien en even later ook geen kinderen te zien. En nergens rode draadjes. Yoice moest huilen. ‘We zijn verdwaald!’, maar Pé sloeg een arm om haar schouder.
‘We vinden de weg wel. En ze komen ons toch zoeken.’ Als we de weg vinden, hoeven ze niet te komen zoeken’, dacht Yoice maar ze zei niets. Je kunt het beste rechtdoor lopen’, zei Pé. Anders maken we kringetjes en dan komen we nergens. Yoice kreeg honger. Hele erge honger.
‘Ik heb nog een boterham’, zei Pé en hij frommelde uit zijn zak een pakketje en ja, daar zat een boterham in met kaas en stroop. De stroop was helemaal door de boterham heengetrokken.
‘Wil je een stuk?’ Is dat alles wat je hebt? Moet je zelf niets?’ We delen het in twee stukken’, zei Pé en hij voegde de daad bij het woord. Maar, dan hebben we allebei niet genoeg’ zuchtte Yoice.
‘Zeg luister eens. Als er genoeg is dan hoef je niet te delen. Delen moet je doen als er weinig is!’ Dat was mooi gezegd. Yoice was er stil van. En van de boterham. In de verte toeterde een auto.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag112
gister81
deze maand193
totaal824839