De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later
ZEVENDE ZONDAG VAN PASEN IN HET A-JAAR 2005
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2005
TOEVALLIG GOD
Donkere wolken pakken samen boven Jezus. Het is de avond voor pasen. Zijn vijanden maken zich op om Hem te doden. Jezus bidt: ‘Vader, verheerlijk mij!’
Afgelopen week vierden we zijn hemelvaart.
Het zijn troostende verhalen en feesten.
PROFICIAT!
Ik zat bij een zieke vrouw. De dokter had haar verteld dat ze achteruit ging. Maandenlang had het erop geleken dat haar ziekte niet zo’n vaart liep, maar nu moest ze zich toch voorbereiden op het einde. Ze had me gevraagd of ik langs wilde komen.
‘Weet u wat ik u eens wilde vragen’, zei ze bedachtzaam. Ze nam zich even de tijd om haar woorden te wegen en ging verder. ‘Hoe zit dat nu met, laat ik maar zeggen, de hemel... Ik bedoel dit...’ En toen kwam het hoge woord eruit:
‘Bestaat God wel echt?’ Ik heb die vraag vaker gehoord. Gelovige mensen beginnen ineens te twijfelen als ze voor de drempel staan. Ze struikelen over hun eigen voorstellingen.
‘Bestaat God echt?’
Ooit las ik over de middeleeuwse mysticus Meister Eckhard. Toen een begijn opmerkte dat ze aan God twijfelde, zei Eckhard: ‘Proficiat, zo ver bent u al!’
De god die wij ons bedenken om onze angst te stillen of ons verlangen te paaien, die God bestaat niet, die is een spinsel van onze eigen behoefte. Raak al die beelden maar eerst kwijt, dan kan de Eeuwige zich aan je openbaren!
TOEVAL?
‘Ik denk wel eens’, ging de vrouw verder, ‘dat God er niet is en dat wij er door het toeval zijn.’ Ik zag hoe haar ogen gespannen waren. Ik zag iets van verdriet, zelfs wanhoop. Ze probeeerde dapper te zijn zonder God, als een weeskind dat beseft alleeen op de wereld te staan.
‘Dat denk ik ook wel eens.’ vertrouwde ik haar toe.
Ik denk ook wel eens: zou aan deze hele wereld niet een blind noodlot ten grondslag liggen?
‘Zou best kunnen, dat wij tweetjes ons hier zorgen maken en dat dat allemaal door het toeval komt.’ legde ik haar voor. Ze knikte.
‘Zou u het een gelukkig toeval noemen of een ongelukkig toeval?’ ging ik verder. Er kwam een stralende glimlach over haar witte gezicht.
‘Een gelukkig toeval.... een heel erg gelukkig toeval!’ Ik zag hoe haar blik naar de kist ging in de hoek van de kamer. Daar stonden een stuk of twintig zilveren lijstjes met foto’s van kleinkinderen en achterkleinkinderen.
‘Zou u het een klein toeval of een groot toeval noemen, dit hele heelal....’
Weer lachte ze. Ze kreeg plezier in het gesprek.
‘Een groot toeval. Heel erg groot. Niet te snappen eigenlijk, dat wij hier zitten te praten... toevallig...’
‘Als u nou terugkijkt op uw leven’, ging ik verder, ‘zou u het dan een lief toeval willen noemen of een boosaardig toeval..., of gewoon neutraal.
‘Nee, lief natuurlijk’ zei ze snel.
ONEINDIG LIEF
‘Zouden we dan dat oneindig groot, gelukkig, lief toeval waardoor wij bestaan, zullen we het gewoon God noemen?’ stelde ik voor. En we baden er nog een onzevader achteraan.
Waar het op aan komt is de werkelijkheid en niet de taal waarin wij praten en denken. Woorden verwarren maar. Zodra we gaan spreken doen we de waarheid al geweld aan. We verwarren de modellen waarin we denken met de werkelijkheid zelf. Denken kan wel helpen om samenhang te ontdekken in iemands gedrag en om een computer uit te vinden. Maar als je wilt weten waarom je bestaat, en hoe je samenhangt met alles wat er is; als je vraagt waar jevandaan bent en waar je heengaat, dan is er alleen de overgave aan het leven zelf. De uitnodiging om de Schepper te vertrouwen.
Vader, verheelijk uw naam, bad Jezus op de avond voor zijn sterven. Moge Hij ons meenemen op de weg van het licht!
TOEVALLIG!
Lieve kinderen. Ongeveer ter hoogte van het speelgoed-paradijs kwam ik Anja tegen.
‘Ha!’ riep Anja, ‘dat is ook toevallig!’
‘Wat is toevallig?’ vroeg ik verwonderd.
‘Nou, dat wij elkaar hier tegenkomen.’
‘Dat is niet toevallig. Ik moest op het postkantoor zijn.’
‘Gekkie’, zei Anja. ‘Je weet het misschien niet, maar ik ben jarig en nu kom ik je tegen in de stad. Dat is toevallig hè?!’ Ik begreep het nog steeds niet.
‘Nee hoor, ik moest naar het postkantoor en daarom loop ik hier.’ Anja maakte een wanhopig gebaar in de lucht.
‘Nou, ik ben jarig, ik kom jou tegen, en nou staan we voor de speelgoedwinkel. Is dat niet toevallig!’ Nu viel bij mij het kwartje. En even later vielen er vijf Euro, want ik nam Anja mee en we kochten een knuffeltje.
Toen ik naar huis reed moest ik aan het gezicht van Anja denken. Hoe ze gekeken had toen ze mij zag in de stad. Ik hoorde haar weer roepen: ‘Dat is toevallig’ en toen ineens begreep ik wat Anja bedoelde.
Als je zegt: ‘dat is toevallig!’ dan bedoel je vaak: ‘wat ben ik blij.’ Wat vind ik het leuk dat ik jou tegenkom. Wat is het fijn dat jij mijn vriendinnetje bent.
Als mensen zeggen ‘het leven is er toevallig’ dan bedoelen ze dat ze er blij mee zijn!