De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DRIEKONINGEN 2005
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2004

OUDE HOED

MAAN EN ZON
Driekoningen is het feest van Jezus die er is voor àlle volkeren.
Het was het eerste grote feest dat niet gebaseerd is op de maankalender van de Joden. Anders dan Pasen en Pinksteren verspringt het niet ieder jaar van datum. Driekoningen is gebaseerd op de zonnekalender. Op de terugkeer van de zon, het Germaanse joel-feest en op de Egyptische viering van de maagdelijke geboorte van de zonnegod.
In de eerste eeuwen al werden de magiërs koningen; de koningen werden er drie in getal, de vertegenwoordigers van de hele mensheid.

TEGEN DE WORMEN
Hun geschenken werden geduid. Goud was het eerbetoon voor een koning. Wierook was een teken van hemelse goddelijkheid en mirre zou de aardse sterfelijkheid aanduiden.
Er waren ook meer praktisch ingestelde uitleggers. Die zeiden dat het goud een aalmoes was voor de arme familie en dat de wierook de stank in de stal moest verdrijven en de mirre zou een middel voor het kind zijn geweest tegen de wormen! (Bart Lauvrijs ‘Een jaar vol feesten’)
Bonen waren heilig. In de twaalf dagen van de zonnewende, tussen kerst en 6 januari, werden ze niet gegeten om de kiemkracht van de gewassen te eerbiedigen. Op de zesde januari diende de heilige boon om de koning aan te wijzen en het is in de voorbije eeuwen een uitbundig feest geweest. Wie koning was geworden werd drie keer met stoel en al omhoog getild, iedere dronk werd door iedereen mee getoost en soms mocht hij een koningin uitzoeken.

OUDE HOED
Vorig jaar heb ik nog eens dat versje gememoreerd. ‘Drie koningen, drie koningen, geef me een nieuwe hoed, de oude is versleten, mijn moeder mag het niet weten, mijn vader heeft het geld op het rooster geteld.’ Ik heb me toen afgevraagd wat die hoed met het feest te maken had.
Mevrouw Rodermont heeft het me verteld. Ze herinnerde zich een kerstboek uit het begin van de negentiende eeuw ‘Schou in de verte’. Er was veel armoede. Vooral in de huizen, waar verweesde kinderen door zusters werden opgevangen. Daar leefde men van wat de boeren er brachten. Rijke mensen schaften zich met de Kerst graag nieuwe kleren aan. De oude kleren gingen naar de armen. Ook de hoeden. Die waren belangrijk. Het was koud op de zolders van de kloosters waar de kinderen sliepen. De sneeuw kon onder de pannen naar binnen waaien. Een hoed was nodig tegen de kou, maar ook om de kerk binnen te mogen gaan!
Kinderen liepen als koningen verkleed langs de deuren. Ze bedelde om de gebruikte kleren en snoep en geld. Thuisgekomen strooide vader de zak leeg boven een rooster. Het geld viel er doorheen, dat werd bewaard, koek en snoep mochten de kinderen hebben. De nieuwe hoed waarom gebedeld werd was niet een nieuwe maar een vers afdankertje.

BARMHARTIGHEID
Deze geschiedenis laat zien hoe nauw het christelijk geloof verweven was met naastenliefde en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Natuurlijk, het verhaal over de wijzen werd breed uitgemeten, muzikaal, theatraal en dogmatisch. Maar het ging er toch vooral om, hoe je zelf als mens leefde. Het gaat er nog steeds om hoe je omgaat met de anderen en of er in je eigen bestaan barmhartigheid is.

DRIE KONINGINNEN
Lieve kinderen. Maja vroeg me eens: ‘Waren er dan geen koningìnnen voeger?’ Dat was een goede vraag. ‘Jawel die waren er wel. In Egypte bijvoorbeeld en in Sjeba; grote, belangrijke, knappe koninginnen.’ ‘En waarom kwamen die dan niet naar Jezus in de stal?’ Alweer een goede vraag van Maja. ‘Denk je dat dat beter was geweest?’ vroeg ik.
‘Ik denk dat drie koninginnen andere cadeautjes hadden meegenomen.’ Daar kon Maja wel eens gelijk in hebben. Koningen willen altijd een beetje indruk maken. Ze willen elkaar aftroeven. Ze geven iets voor later en voor de ouders. Koninginnen die geven misschien eerder iets voor nú, iets voor het kindje zelf.
‘Wat zou jij dan meenemen naar de stal als jij een van de drie koninginnen was?’ vroeg ik nieuwsgierig. ‘Effe denken’, zei Maja. ‘Ik zou een knuffeltje meenemen, een lekker zacht schaapje, of nee, een kameeltje.’ ‘Dat is heel lief.’
Toen stak Bart de arm omhoog. ‘Ik wou ‘ns vragen’, zei Bart die duidelijk niet erg onder de indruk was van het knuffeltje, ‘ik wou ‘ns vragen, wat is er eigenlijk van al dat goud terecht gekomen?’ Weer zo’n goeie vraag. ‘Ik weet het niet.’ Maria en Jozef zijn niet verhuisd naar een dure woning aan de kust. ‘Misschien hebben ze het aan arme mensen gegeven zonder iemand iets te vertellen’, opperde ik. Bart gaf zich gewonnen, ‘ja, dan was een knuffeltje nog niet zo gek geweest.’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag111
gister81
deze maand192
totaal824838