De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DERDE ZONDAG VAN DE ADVENT IN HET A-JAAR 2004
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2004

NIET DROMEN MAAR DOEN

KRAAK-LES
Uit mijn schooltijd herinner ik me vooral de Nederlandse les. De leraar was een tengere man met een verlegen glimlach rond zijn scheve mond; twee vingers tegen de wang moesten een litteken bedekken. Hij hield de angst erin met cynische en hatelijke opmerkingen. Hoogtepunt was de gevreesde bespreking van de opstellen, de zogenaamde ‘kraak-les’. Hij kwam binnen met een stapel schriften en begon. ‘Jean, hoe lang heb je over dit opstel gedaan?’ Jean kreeg een vuurrood hoofd en zei heftig: ‘Nou, toch zeker anderhalf uur, meneer.’ Mijnheer de Vries schudde bedachtzaam zijn hoofd en zei: ‘Dat is jammer. Kijk, als je het geschreven had tussen de soep en de aardappelen, dan had ik je een zes-min kunnen geven, maar nu is het niet meer dan een twee. Peter!’ Peter schrok en tuurde naar zijn tafelblad. ‘Peter, ik zou voor jouw opstel een zeven kunnen geven.’ Peter keek onzeker glimlachend op. De leraar vervolgde. ‘Ik zou je een zeven geven als dit het werk van een tweedeklasser was, maar aangezien je op vijf gym zit moet ik het met een drie waarderen.’
Die scene van de Nederlandse les kwam bij me boven toen ik het evangelie las. Jezus geeft zijn oordeel over Johannes de Doper en zegt: ‘Niemand is opgestaan die groter is dan Johannes de doper.’ Hij begint het een reuze-compliment. En dan slaat Hij toe: ‘Maar de kleinste in Gods koninkrijk is groter dan hij!’ Dat klinkt als een vernietigende afslachting. Het lijkt alsof Jezus Johannes even omhoog tilt om dan genadeloos toe te slaan. Wat moet je daarmee?

JEZUS EN JAN
Er is een duidelijke verwantschap tussen Jezus en de Doper. Ze vertellen allebei over Gods eigen werkelijkheid. In een wereld van geweld en aanslagen, vertolken zij hun geloof dat er een land van vrede is waar liefde regeert. Johannes preekt niet in de stad. Hij gaat terug naar ‘Af’. In de woestijn, waar niets te zien is dan in de wind rond tollende dorre takken, daar roept hij tot bekering. Jezus voelt verwantschap met hem. ‘Niemand is groter’, zegt hij.

WAARSCHUWEN OF AANPAKKEN
Maar er is ook een verschil. Johannes waarschuwt de mens. ‘Pas op! Zorg dat je de wraak van God vóór bent. Bekeer je. Kijk uit!’
Jezus waarschuwt niet: hij begint ermee. Het rijk God begint waar een verlamde steun vindt en loopt. Gods Rijk begint waar een zondaar een arm om zijn schouder voelt en vergeving. Gods Rijk begint waar de zondares de steniging ontloopt en de kans krijgt opnieuw te beginnen. Gods Rijk begint waar mensen hun brood en vis delen en de schaarste genoeg is om te leven. En dàt stelt Johannes in Jezus’ schaduw. Johannes waarschuwt en roept op; Jezus begint en steekt de handen uit de mouwen.
Ik herken het in mezelf. Soms ben ik Johannes. Dan waarschuw ik. Dan zeg ik: denk toch aan de arme boeren in de derde wereld. Dan zeg ik: mensen moeten verdraagzaam zijn. Dan zeg ik: kinderen moeten leren om elkaar ook te troosten.
Soms ben ik als Jezus. Dan haal ik mijn koffie in de wereldwinkel. Dan neem ik de tijd om een paar vriendelijke woorden te wisselen met de jongens die langs de weg de rotzooi opruimen die automobilisten uit het raam gooien. Dan geef ik voorrang aan een ouder echtpaar dat in paniek schuin op een kruispunt tot stilstand is gekomen. Dan laat ik me ontroeren door het lot van een zwerver of vluchteling.
Jezus en Johannes delen hetzelfde ideaal. Johannes echter kondigt aan en waarschuwt. Jezus begint ermee en steekt de handen uit mouwen. God woont nu al in de liefde en God kan vanuit die liefde zijn wonderen doen. Begin er maar gauw mee! Dan schijnt er licht in het donker.

RALF PAS-OP
Lieve kinderen. Toen ik naar buiten liep zag ik een jongetje op de stoep. Hij had een paar kiezelsteentjes uit mijn tuin voor zich neergelegd. Met een grote kei probeerde hij de kiezels in twee stukken te slaan. ‘Hallo’, zei ik. ‘Pas maar op dat je niet op je vingers slaat. Hoe heet je?’ De jongen keek me aan en zei ‘Ralf’. ‘Hoe heet je nog meer?’ Ralf keek me vragend aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Nou, Ralf.... en dan...? Wat komt dan?’ Daar hoefde hij niet over na te denken. ‘Ralf... Pas op’, zei hij beslist.
Aan de overkant van de straat kwam een mevrouw aanlopen uit de Edah met twee tassen in de hand. Ze zag ons staan en riep hard: ‘Ralf, pas op! Dalijk sla je je vingers plat!’
Toen de mevrouw wat dichterbij was zei ik: ‘Dag mevrouw. Mevrouw Pas Op, zal ik maar zeggen. Ik denk dat u Ralf teveel waarschuwt. Hij hoort het niet eens meer. U kunt beter wat dóen. Laat hem maar eens zien hoe je stenen moet splijten en op de fiets stappen en oversteken. U moet het dóen. Dan is het niet meer Ralf Pas-op maar Ralf Doe-het-maar.’
De moeder van Ralf keek me lachend aan. ‘Ach meneer pastoor, u moest maar eens kinderen hebben! Kom Ralf’. Ze stak haar hand naar hem uit. ‘En pas op voor die plas water!’ Ralf knipoogde naar me met beide ogen tegelijk en stapte midden in de plas.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag89
gister81
deze maand170
totaal824816