De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

TWEEËNTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR 2004
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2004

TAFELMANIEREN

GRIJZE TRUI
Wie is toch die bescheiden meneer in zijn grijze trui die loopt te aarzelen en niet goed naar binnen durft? Hij slaat het gedoe in de eetzaal gade om gauw plaats te nemen op een lege stoel achterin.
Bent u dat misschien? Ik herken mezelf wel een beetje. Ik voel me niet zo thuis in grote gezelschappen. Ik ben blij als ik een bekende tegenkom. ‘Jij ook hier?’, vraag ik blij. ‘Ja, ik ben ook hier.’
Vermoedelijk heb ik dat van mijn vader geërfd. Die hield niet van restaurants met teveel bestek en wijn in plaats van bier. De enige plaats waar hij na lang aandringen nog wel eens uit eten wilde gaan was de stationsrestauratie in Maastricht. Mijn grootvader was machinist geweest. Vandaar.

HAANTJES
Het was Jezus opgevallen dat er van die haantjes zijn die met veel bravoure de ereplaatsen innemen en verlegen treuzelaars ergens achteraan.
Het sabbatsmaal was belangrijk. Het was een goede gewoonte om daar ‘n gast bij uit te nodigen. Het was sjiek als je een speciale gast kon verwelkomen. Je kon scoren met een beroemde geleerde en zeker met een die er curieuze opvattingen op na hield en spectaculaire genezingen op zijn naam had staan. Jezus zal vaak op het zondagse eten zijn genodigd in de voorname huizen van de stad. Tegelijk, zo lezen wij, had hij een voorkeur voor een etentje bij de zondaars.

ASSERTIEF
Als Jezus de schijnwerper op de verlegen gast richt dan lijkt dat nogal gedateerd. Bescheidenheid, op je beurt wachten, anderen voor laten gaan bij het instappen, kijken of er voor je buren nog een gehaktbal overblijft, vragen of de muziek niet hindert, het lijken ouderwetse waarden. Sinds de zestiger jaren zijn we assertief. Wie niet een beetje lastig is in het ziekenhuis en op de pastorie, wie niet een beetje van zich afbijt in de lerarenkamer die wordt systematisch over het hoofd gezien. Een beetje trots voor jezelf opkomen hoort méér bij onze tijd.

WEDUWNAAR?
Wie zou die bescheiden man achterin toch zijn? Zou het misschien een weduwnaar zijn, dacht ik ineens.
Mensen die hun partner hebben verloren, zijn ook de zin kwijt om zich in gezelschappen te begeven. Ze voelen zich kwetsbaar als ze alleen in een winkel staan. Iedereen kan ze aanschieten en vragen hoe het gaat. Dat kan ineens pijn doen. Het werpt je op je pijnlijke situatie terug. En als niemand iets vraagt voel je je ook geïsoleerd.
Een man vertelde: ‘Na de dood van mijn vrouw kreeg ik veel uitnodigingen om eens langs te komen voor koffie of avondeten. Allemaal lief bedoeld, maar daar ben ik niet aan begonnen. Ik zie me daar al zitten. Wat moet ik vertellen? Ik zit de anderen maar in de weg.’ Dat soort vragen had hij niet toen z’n partner nog leefde.
‘Die buurman van mij’, zei een vrouw, ‘die is niet te helpen. Ik heb hem wel tien keer gevraagd: kom eens een zondag eten, maar dan heeft hij telkens een ander smoesje. Als hij niet wil moet hij het zelf maar weten.’ Je partner is een ankerpunt. Iemand bij wie je door een korte blik, een kleine vraag, een zucht of het ophalen van je wenkbrauwen, zelfbewustzijn vindt. Alle initiatieven en ondernemingen lukken beter. Gearmd loop je met hem of haar de eetzaal binnen en neemt plaats, desnoods vooraan en je telt lachend drie vorken links en twee lepels boven.

KOM!
In de dagen van Jezus was het net zo als in onze tijd. De haantjes zaten vooraan. Het gold als cool wanneer je zelfbewust en trots was. Dat was niet anders dan vandaag de dag. En tegen die mode in zegt Jezus dat de aarzelaars iets vóór hebben op alle anderen: ze zijn zich bewust van het feit dat ze op anderen zijn aangewezen. De eenvoudige lieden achterin zijn niet vol van zichzelf. In hun hart is plaats voor een ander. Dat voelt de goede gastheer aan. Dan komt zelfs God en zegt: Vriend. vriendin, kom wat hogerop!

DE HELPER
Lieve kinderen. Peter was een nette jongen. Hij wachtte altijd op zijn beurt. Dat had hij thuis geleerd. ‘Kinderen die vragen worden overgeslagen’, zei z’n moeder altijd. En Peter wilde niet overgeslagen worden.
Bij het voetballen had Peter een andere jongen leren kennen. Guido. Guido wachtte nooit. Die had thuis gemerkt dat wie niet riep, niet vocht, niet vroeg, dat die ook niks kreeg.
Peter en Guido werden dikke vrienden. Peter was trots op zijn vriend want met zijn roepen en zwaaien en z’n schelden en foeteren had hij tijdens de wedstrijd heel dikwijls de bal. Maar omdat hij de aandacht zo op zichzelf vestigde was hij ook altijd omringd door tegenstanders die hem de bal probeerde af te nemen. Peter liep mee langs de zijlijn. Hij wachtte netjes op zijn beurt. Er liepen zelden tegenstanders om hem heen. En dan kwam er een schot. Guido trapte de bal in de richting van Peter, die kreeg hem zó voor de voeten. Niemand in de buurt. Een makkie om te scoren.
Soms moet je laten merken dat je er bent, zegt Jezus. Dan moet je roepen en kloppen en bidden tot je een ons weegt. Maar je moet ook kunnen afwachten en plaats maken en anderen voor laten gaan, want je bent niet alleen op de wereld. Je bent nooit alleen. God is er altijd. Als je dat maar weet.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag19
gister81
deze maand100
totaal824746