De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

EENENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR 2004
© Ad Blijlevens, Heerlen 2004

WEERBARSTIG WOORD

Wat wij zojuist in het evangelie hoorden, is harde, en dreigende taal. Ze is geheel of gedeeltelijk van Jezus zelf. De evangelist Lucas heeft ze op een vrije manier op déze manier geordend, en Matteüs deed het op een ándere manier (Mt 7,13- 14.22-23; 8,11-12).
Voor wie zijn deze waarschuwingen bedoeld? Of anders gevraagd: wie bedoelt de evangelist Lucas met 'degenen die onrecht bedrijven'? Het moet wel over iets heel ernstigs gaan. Anders kunnen wij de felheid van deze woorden niet verklaren.

Het Griekse woord dat hier staat, duidt op 'ondermijning' en 'misleiding. Dan gaat het om mensen die, zelfs met een beroep op Jezus en op God, in een gemeenschap ondermijnend en misleidend bezig zijn. Bij Mattelis beroepen zij zich op de gaven van profetie, duiveluidrijving en wondermacht. Bij Lucas, in het evangelie van vandaag, op het feit dat zij samen met Jezus hebben gegeten en naar zijn bijbeluitleg hebben geluisterd.
Als we dit doortrekken naar de christelijke gemeenschap van Lucas, kunnen wij erin beluisteren dat leden van die gemeenschap zich erop beroepen deel te namen aan de maatijd van de Heer en zich aan te sluiten bij Jezus' bijbeluitleg. Dat werkt ondermijnend en misleidend als diezelfde mensen mooi praten over godsdienst, maar zelf niet tot daden van recht en gerechtigheid komen. Ik vermoed dat de toon van deze evangeliewoorden zo fel is omdat er binnen de geloofsgemeenschappen van Lucas en Mattelis sprake is van schijnheilige en zelfgenoegzame mooipraterij.

Helaas moeten we toegeven, dat schijnheiligheid en religieuze zelfgenoegzaamheid altijd en overal op de loer liggen, in godsdiensten en kerken, in groepen en bewegingen, in onszelf. Dit is des te gevaarlijker als het gaat om mensen die in een godsdienstige organisatie macht en gezag uitoefenen. Dan vallen er slachtoffers, vooral onder mensen die afhankelijk en angstig zijn. Die worden gekweld door de angst dat er maar weinig gered zullen worden en dat zijzelf niet daarbij zullen zijn. Maar wanneer ikzelf schijnheilig en godsdienstig zelfgenoegzaam ben, treft het ook mijzelf in het hart van mijn geloofshouding. De kern van echte godsdienstigheid bestaat immers niet in een angstig en krampachtig of een zelfverzekerd en zelfgenoegzaam vasthouden aan godsdienstige overtuigingen en zekerheden.

Het hart van een oprechte geloofshouding is wel dit: je vertrouwvolovergeven aan een Geheim dat je te boven gaat, maar waaraan je je toch durft over te geven, terwijl je bovendien werkt aan goede en rechtvaardige verhoudingen van mens tot mens. Op veel meer kun je je niet beroepen, en soms is het een smalle weg. Het kan een loutering vragen. Maar uiteindelijk is alles genade.
(Met dank aan Jo Tigcheler voor diens commentaar bij deze weerbarstige Schrifttekst.)


  MENU


   
BEZOEK
vandaag132
gister81
deze maand213
totaal824859