De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DERTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR 2004
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2004

MANTEL DER LIEFDE

GEDRAGEN KLEREN
Als de schoenen van mijn vader versleten waren, werden wij met twee tientjes naar de winkel gestuurd. Daar moesten we een paar lage, zwarte herenschoenen vragen, Swift, maat 43. Gegarandeerd dat mijn vader tevreden was! Dat lukt nu niet meer. De keuze is te groot en vorig jaar is afgedaan.
Gewoon in een winkel een nieuwe jas uitzoeken, dat bestond niet in de dagen van Elia. Als je een mantel nodig had dan nam je die van iemand over of je maakte er zelf een.
In ‘de Winkel van Sinkel’ kun je kleren kopen met een geschiedenis. Ze hebben al iemand meegemaakt. Je kent alleen het verhaal niet.
Twee keer per jaar kwam een naaister bij ons aan huis. Juffrouw Delnooi. Ze bleef de hele dag werken. Ze verstelde onze kleren zodat die van mij door mijn broer konden worden gedragen en die van mijn broer door mijn broertje. Die van mijn broertje werden zakdoeken en poetslappen. Opdragen was niet leuk. Gelukkig was ik de oudste.
Ik herinner me het verhaal van een veertigjarige vrouw. Haar man was overleden. Hij had vanaf zijn geboorte een hart- en een oogafwijking gehad. Haar man had op bandjes dagboeken ingesproken. Ze durfde die niet te beluisteren. Ze was bang te horen wat hij altijd voor zich had gehouden. Maar sinds zijn dood droeg ze wel zijn truien en zelfs zijn colbertje en ze voelde zich daar beschermd in.

BLIK OP ONEINDIG
Elisa is een rijke man. Hij bestuurt twaalf koppels ossen. Een sprookjesachtig beeld. Om mee te ploegen zijn het er te veel. Het vertelt hoe machtig Elisa is. Hij kan alle stammen van Israël aan. Hij kijkt voor zich uit. Wie rechte voren wil ploegen moet niet achterom kijken maar de blik op oneindig zetten.
Elia komt voorbij. Hij doet zijn mantel af. De profetenmantel, gemaakt van kameelhaar. Een mantel die vertelt over de woestijn en die de verfijning van de stad aanklaagt. Elia werpt zijn mantel naar Elisa.
Elisa krijgt iets toegeworpen. Er overkomt hem iets. Hij heeft het niet gezocht. Hij heeft zijn carrière er niet op gepland. Hij heeft er niet voor geleerd. Het overkomt hem onder het ploegen. Deze mantel heeft Elia om de schouders gehangen als een juk. Profetenwoorden roepen verzet op. Elia heeft gevochten. Er kleeft bloed aan de mantel en zweet. Maar het is de mantel van de waarheid, de mantel van ‘geen aanzien des persoons’, van integriteit, van zoeken naar gerechtigdheid. Elisa is vereerd. Hij begrijpt het gebaar. Hij neemt de last van het profeet-zijn op zijn schouders. Even afscheid nemen.
Ho!, dat kan niet. Elia vindt het niet goed. Omkijken doe je bij het ploegen niet. Profeet kun je alleen zijn als je naar voren kijkt, de toekomst in.

KANS GRIJPEN
Het rijk van God is geen idylle uit het verleden, geen verloren paradijs. Het is niet de droom naar de veilige kinderjaren waarin kleren werden opgedragen en vader jaar na jaar de zelfde schoenen kocht.
Het Rijk van God is de toekomst. Slacht de twaalf spannen ossen maar. Verbrand je ploeg en je schepen, laat de voorouders rusten. Leef nú!
Het rijk van God overkomt je, zoals het Jakobus en Johannes overkwam, zoals het op Elisa’s pad kwam. Ze hadden het niet gezocht, maar ze hadden er oog voor toen het gebeurde. Hun hart was klaar om te begrijpen wat de liefde vroeg.
Uit het verleden stammen angsten en veten. In het verleden woekert ambitie en wraak. Laat die je leidraad niet zijn. Wees gevoelig voor wie en wat er nu op je pad komt. Nú krijg je de kans. Het rijk van God wordt hier en nu geboren.
Het slachten van de ossen voor het werkvolk was geen voorbereiding op het rijk van God, het wàs al Gods koninkrijk.
De profetenmantel is niet te koop. Vroeg of laat wordt hij je toegeworpen. Moge dat ogenblik ons niet ontgaan!

BIJNAAM
Lieve kinderen. Je weet toch wat een bij-naam is? Je hebt een èchte naam en een bij-naam. De juffrouw op de school van Erik heette Judith. Maar ze had ook een bijnaam. De kinderen noemde haar ‘blauwe’, omdat ze rood haar had.
Met een bijnaam willen we elkaar soms een beetje plagen. Erik had ook een bijnaam. Als hij hem hoorde werd hij heel erg boos. Die bijnaam was ‘Erik-Later’. Zijn eigen moeder had hem uitgevonden. Want als moeder vroeg: ‘Erik, haal je een pak melk?’ Dan zei Erik ‘Later’. En later betekende altijd nooit. Dus riep moeder ‘Erik-Later, haal even een brood; dalijk is de winkel dicht.’ Erik riep woedend: ‘Als je me zo noemt haal ik het zeker niet.’ En toen riep moeder: ‘Erik-Nú, haal je een brood asjeblief?’ Erik moest lachen maar gelukkig zag moeder dat niet. Hij greep de huishoudbeurs, stak zijn handen een beetje naar voren of hij het stuur van een motor vasthield. Draaiend met de rechtervuist gaf hij gas en ‘brrrm brrrm’ snorde hij met een rotvaart naar de winkel. Even later was hij terug, legde het brood op tafel en zei vals: ‘Ik heb onderweg iets bedacht. Als jij me nog 's Erik-Later noemt dan noem ik jou Gouwe-Ouwe!’


  MENU


   
BEZOEK
vandaag103
gister81
deze maand184
totaal824830