De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DERDE ZONDAG IN DE 40-DAGENTIJD 2003
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2003

AKKOORDJE MET GOD

TERUG NAAR KINDERTIJD
Ik was dertig jaar toen ik mijn oude kleuterschool bezocht. Er was veel dat me ontroerde. De grote tegenvaller was dat het allemaal veel kleiner was dan ik mij herinnerde. Ik had gedacht dat de kapstokken en gangen hoger waren. Ik herinnerde mij zwaardere deuren en ruimtere lokalen.
Sinds zijn twaalfde was Jezus niet meer in Jeruzalem geweest. Zijn verwachtingen waren hoog gespannen. De tempel met zijn professoren had diepe indruk gemaakt. Drie dagen had hij er gediscussieerd. De hoge zuilen, de geuren op het plein, ze waren in zijn herinnering intens en bijzonder.

VOOR GODS AANSCHIJN
De tempel was het centrum van zijn geloof. Hier werd de aanwezigheid van de Eeuwige benoemd. Hier woonde zijn eigenlijke Vader. In het hart van Jezus moet zich van alles hebben afgespeeld: hunkering naar het Mysterie, worsteling met zijn roeping en bange voorgevoelens van een naderende dood. Jezus geloofde heilig dat je God niet met uiterlijk vertoon kon imponeren. Alleen volstrekte eerlijkheid brengt je dichter bij Hem.
Zo komt Jezus in de tempel. Daar ontlaadden zich alle spanningen in een schokkend agressief gebaar. In de voorhof van de tempel, achter de eerste hekken, mochten ook niet-joden komen. Daar waren veel venters die een graantje wilden mee pikken van de religieuze handel. De priesters die het religieuze complex vanachter de schermen bestuurden, stonden hun aanwezigheid toe. Ze ontvingen er steekpenningen voor. En het wordt Jezus allemaal teveel, hem die de tolerantie zelve was, die zondaars verdroeg en melaatsen aanraakte. Het is een slag in zijn gezicht en nu keert hij de andere wang niet toe. Hij slaat om zich heen. Dit is geen godsdienst!

MET DE DOOD VOOR OGEN
De meeste evangelisten beschrijven dit bezoek aan de tempel aan het eind van zijn leven. Jezus is bezig met zijn dood. Daarom kijkt hij anders naar zijn omgeving. Hij durft duidelijker te zeggen wat hem wel en niet bevalt, wie hij wel en niet liefheeft. Wel, deze handel is niks. Dit gedoe alsof Gods gunst te koop is deugt niet.
Jezus’ boosheid in de tempel mogen we onszelf aantrekken! Want wie zouden die handelaren op het tempelplein zijn, vandaag de dag? Zijn het de souvenirsverkopers in hun kraampjes met Lourdesgrotjes in halve glazen bollen waarin je het kunt laten sneeuwen? Of de aanbieders van plastic flesjes in de vorm van Antonius met water erin, uitgestald op een oude deken voor de kerk in Padua? Zijn het de sjieke antiekzaken in de straten van Kevelaer? Wie zijn die verkopers? De kerkbesturen die geld vragen om gebouwen en priester overeind te houden? Waren het de verkopers van aflaten in de dagen van Luther?

WIJ ALS VENTERS
Ik las bij een middeleeuwse theoloog een interessante suggestie. Eckhard schreef: zijn die geldwisselaars niet alle mensen die een handeltje drijven met God? Zij wij niet zelf die duivenverkopers? De mensen die God beloven: ik zal elke dag een rozenkrans bidden, als Jij mij gezond houdt; ik zal elk jaar iets offeren aan de armen, als het goed komt met mijn kind?
Wij worden door Jezus gecorrigeerd. ‘Weg hier, want voor het oog van God past dit wantrouwen niet. In de tempel mag stilte heersen. Eerbied voor het leven en voor God achter alles. Het leven kan huiveringwekkend zijn en adembenemend, maar hier in de tempel worden we uitgedaagd om dat leven te zien als iets heiligs uit de hand van de Eeuwige. Hier worden we uitgenodigd tot overgave. Hier probeert God ons te verleiden om het leven te aanvaarden en om Hem te vertrouwen. Hij weet wat goed is. Hij geeft ons het goede graag.

OVERGAVE
Jezus voelt de hete adem van zijn vijanden in de nek. Hij probeert tot overgave te komen. Dat is niet makkelijk tussen handelaren die Gods gunsten beloven voor twee duiven. God is zoveel groter dan een mens in zijn hoop en wanhoop kan bedenken.
Het is een genade als een mens aan het eind van zijn leven, na veel opstandigheid, tenslotte tot overgave komt; als hij plotseling glimlacht, iedereen goeiedag zegt en de stap naar de eeuwigheid zet.

DE VECHTCLUB
Lieve kinderen. Kees had een club opgericht. Het was een vecht-club. Eerst moest hij een naam verzinnen. Het moest een Japanse naam zijn. Dat stond vast. Het werd ‘Kumma San’. Dat betekende niks maar daarom kon het alles betekenen. Toen moest hij leden gaan zoeken. Kees ging voorzichtig te werk. De leden moesten van vechten houden, maar ze moesten niet sterker zijn dan Kees zelf. Dat gaf maar ruzie. Kees vond er vier. Jaap, Eric, Tom en Sanne. Ze hadden lang vergaderd of meisjes ook bij de club mochten. Sanne had aangeboden dat de lege garage van haar vader clublokaal kon zijn. Dat telt.
Afgelopen zondag, kwam de club voor de eerste keer bij elkaar. Daar stonden ze in de garage. ‘Wat gaan we nu doen?’ vroeg Sanne. ‘Vechten’, snauwde Eric. Tom liep dreigend op Eric af en balde een vuist. Eric begon te gillen. ‘Dat was niet afgesproken.’ Bijna was iedereen boos naar huis gegaan. Toen begreep Kees: het belangrijkste moest nog gebeuren.
Er moesten regels komen. Zonder regels kan geen club bestaan. Kees pakte een pen en schreef: ‘de leden van Kumma San mogen elkaar geen pijn doen. De leden moeten elke week 10 cent aan Kees betalen. De leden mogen de geheimen van de club niet verklappen. Ze mogen niet bijten, niet krabben, niet knijpen. Ze moeten stoppen als de tegenstander Kumma roept.’
Zonder regels geen club. Zonder tien geboden geen kerk.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag141
gister223
deze maand1501
totaal826147