De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

ZEVENDE ZONDAG DOOR HET JAAR 2002
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2003

DRAGEN EN GEDRAGEN WORDEN

DRAGERS
Voordat er logo’s en pictogrammen bestonden waren er beelden. Indringende beelden. Een appel, een slang of een regenboog. En vandaag dìt beeld: een verlamde, gedragen door vier vrienden.
Er was voor een verlamde nog geen rollator of electrische rolstoel, geen aangepast vervoer of ambulance; maar vier vrienden met een veldbed. Dit gezelschap van vijf probeert door te dringen tot Jezus. Dat valt niet mee. Er heerst een opgewonden drukte in het dorp, vooral in de Hoofdstraat van Kafarnaüm, want daar ergens zou Jezus zich ophouden. De vier roepen om zich heen. Een sirene hebben ze niet. Geen zwaailicht. Voorrang krijgen ze niet. Zo velen staan hier met een zieke of gehandicapte.
De vier zijn inventief. In de gezondheidszorg moet je niet te bescheiden zijn. Je moet een beetje brutaal zijn, anders trek je altijd aan het kortste eind.
Je kunt de lamme benijden dat hij zulke helpers heeft. Ze duwen en dringen zich voor tot bij het huis. ‘Als we eens op het dak klommen?’, oppert een van hen. Daar wordt niet lang over gedacht. Ze hijsen de lamme naar boven. Die maakt het avontuur van zijn leven mee. De vastberadenheid van zijn maten geeft hem hoop. Op het dak leggen de vrienden voorzichtig de dakbedekking opzij. Er ontstaat een opening. Precies boven Jezus. Nu laten ze het bed zakken.

VRIJ OM OP TE STAAN
Vanaf het dak lijkt het alsof je iemand aan het begraven bent. Aan vier touwen laten ze de lamme verdwijnen in het ongewisse. Van Jezus uit gezien is het alsof iemand uit de hemel daalt. Voor de mensen er omheen is hij een ordinaire voorkruiper.
De lamme voelt zich schuldig. Hij heeft altijd geleerd dat verlamdheid een straf van God is. Je had iets misdaan of anders je ouders. Het zat in de familie. Hij voelt zich schuldig. Vier kameraden die scheldende drommen trotseren, hun vrije middag opofferen, hem hijgend en zwetend op het dak tillen: hoe zou hij dat ooit kunnen goedmaken? De lamme voelt zich bij iedereen in het krijt.
Wat zegt Jezus dan: ‘Vriend, je schuld is weg.’ Voor het eerst in zijn leven ligt de verlamde tegenover een gelijke. De weg is vrij om op te staan.

GEDRAGEN WORDEN
Een onuitwisbaar beeld. Vijf mensen. Vier dragen er één. Zo komen zij bij God. Wat moet die lamme een bijzonder mens zijn geweest; iemand zonder bitterheid, zonder zelfbeklag. Een man met humor en waardering voor anderen. Eén bij wie men graag op bezoek gaat.
Het beeld van de vijf is zo intrigerend, omdat je jezelf net zo makkelijk met de verlamde identificeert als met een van de dragers. Dragen en gedragen worden zijn fundamentele levensbehoeften.
Ik zie die oude foto voor me van dat Afrikaanse jongetje van een jaar of twaalf. Hij draagt zijn jongere zus op zijn rug, want zij kan niet lopen en ze zijn op de vlucht, ergens over een stoffige weg naar de horizon. Een journalist vraagt: ‘Is die last je niet te zwaar?’ De jongen corrigeert: ‘Dat is geen last, dat is mijn zusje.’ Dragen en gedragen worden is geen last maar een levensbehoefte. Let er eens op hoe vaak we die uitdrukking gebruiken. ‘Ik voelde me gedragen.’
Een zieke zei het. De kwaal was ernstig en een aantal mensen had een bidtocht voor hem gehouden. Hij was er niet door genezen. Hij was er wel beter van geworden.
‘Ik voelde dat de hele familie me droeg’, vertelde een zuster over het moment dat ze als jong meisje op een grote boot naar Indonesië was gestapt.

DRAGEN
‘Ik ben helemaal geen held’, vertelde een jonge vader. ‘Ik ben eerder verlegen, maar met mijn kindje op de arm durf ik ineens alles. Daarom zei ik aan het loket: nee, ik ga hier niet meer weg. Ik wil dat een dokter eerst naar hem kijkt.’
Of je nu als voetballertje een bal voor open doel krijgt aangespeeld, of je nu in de aula van de muziekschool je eerste solo blaast, of je als predikant het woord neemt in een volle kerk, het gaat allemaal als je je gedragen voelt.
Of je nu elke dag een oud familielid bezoekt, of je nu elke avond over een zieke waakt, of je nu iedere nacht wordt wakker gemaakt door een kind dat huilt, het gaat allemaal als je maar dragen mag.
Het is een blij verhaal. Een lamme is niet zielig. De kameraden knokken voor hem en Jezus zegt: Je bent groot in de ogen van God. Sta op!

DE GROTE BROER
Lieve kinderen. Peter en Carla gingen boodschappen doen. Peter had de beurs in zijn broekzak en Carla droeg de tas. Ze gingen appels halen voor in de pannenkoek. Er gingen twee kilo appels in de tas. Peter rekende af. Toen gingen ze naar huis. Peter met de beurs en Carla met de tas. De tas was zwaar. Carla hield ze met beide knuisten vast. Ze sleepte soms over de grond. Dan zuchtte ze en stond even stil. ‘Laat mij de tas toch dragen’, bood haar grote broer aan. Maar Carla schudde met haar hoofd. ‘Ik mag de tas dragen’, riep ze fanatiek. Peter haalde de schouders op en liep verder. Even later zag hij dat Carla bijna niet meer verder kwam. ‘Kom hier, geef mij die tas.’ Nu liet Carla hem los. Peter nam de tas. Ineens ging Carla voor zijn voeten staan. Ze strekte haar armpjes omhoog. ‘Mij ook dragen’ riep ze smekend. ‘Hoe kan dat nou, ik draag de tas ook al’. Maar Carla begon dikke tranen te huilen. Ze wilde ofwel iets dragen of ze wilde gedragen worden, maar zomaar doelloos rondlopen, dat wilde ze niet. En Peter gedroeg zich als een oudste broer, tilde Carla op en zei, ‘dit is de laatste keer dat ik je meeneem.' Carla knikte braaf want dat had Peter wel vaker gezegd.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag93
gister223
deze maand1453
totaal826099