De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

ACHTTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR 2001
© Harrie Brouwers, Voerendaal 2001

DE POORT NAAR DE EEUWIGE

BELANGRIJKER DAN NATUURKUNDE
Heisenberg was een gepassioneerde natuurkundige. Hij was bezeten door de grote raadsels die Einstein en anderen hadden opgeroepen. Hij heeft naam gemaakt door te beschrijven wat er met de nieuwe natuurkunde principieel nìet door een mens kan worden waargenomen. Van Heisenberg is de uitspraak: ‘De eerste dronk uit de beker van de natuurwetenschappen maakt atheïstisch maar op de bodem wacht God.’ (God, neem ik aan? Patrick Chatelion Counet en Ger Vertogen)
Heisenberg heeft zijn leven ingezet voor fysica. Op zijn sterfbed heeft hij een gesprek met een vriend. Hij vertrouwt hem toe: ‘De natuurkunde is nu niet meer belangrijk. Dat verwondert me. De mensen die er waren in mijn leven, die zijn belangrijk.’
Op zijn sterfbed realiseert hij zich dat alle grote levensdoelen geen vervulling schenken. Het zijn de gewone mensen om hem heen die de zin uitmaken. Het heilige is zo dichtbij dat je het over het hoofd zou kunnen zien.

DEPRESSIEF
‘Ik heb grote dingen gedaan’, overpeinst enkele eeuwen voor Christus een koning in Jeruzalem. ‘Ik heb wijngaarden geplant; parken aangelegd en vijvers met vissen. De mooiste zangeressen had ik in dienst. Ik heb me toegelegd op de wijsheid, maar tenslotte heb ik ontdekt dat alles leeg is en zonder zin. Niets loont de moeite; niets verbindt ons met de eeuwigheid en met God.
‘Alles hebben en toch niet gelukkig.’ Aldus vat een rabbi dit bijbelboek samen. (Kushner) Hij herkent er de moderne mens in. Wij hebben alles en kunnen alles en we worden nog geplaagd door een gevoel van zinloosheid. Er sterven minder kinderen dan ooit. We kunnen veel ziekten genezen. We worden twee of drie keer zo oud als onze voorvaderen. We eten elke dag rijkelijk. We kopen kersen in de winter en mosselen in de maanden zonder ‘r’. We genieten vakanties. We hebben alles en kunnen veel. Maar we zijn niet gelukkig. We blijven lijden onder de ziektes die we niet kunnen genezen. We blijven treuren over een leven dat we nog steeds te kort vinden. Het lijkt alsof een mens onverzadigbaar is; alsof niets ons verbindt met God en met de eeuwigheid.

RUZIE OM DE ERFENIS
‘Zeg een tegen mijn broer dat hij de erfenis met me deelt’ Jezus is verbaasd. ‘Ik ben toch geen rechter.’
Het zal wel de jongste broer zijn die klaagt. De jongste kreeg minder dan de eerstgeborene. De oudste moest het testament uitvoeren. Maar hij draalt. Misschien had de jongste al schulden gemaakt toen vaders gezondheid begon na te laten. Misschien was hij verkwistend en losbandig. In elk geval, de jongste wendt zich tot Jezus. Jezus presenteert zich als een gezagsvolle uitlegger van de wet. Jezus moet oordelen. Wie van de twee broers heeft het recht aan zijn kant?
Jezus bekijkt de kwestie totaal anders. De broers hebben allebei ongelijk. De oudste en de jongste verwachten beiden immers dat geld hun leven zinvol maakt. Ze zullen bedrogen uitkomen. Geld zal geen band smeden met een broer, met God of met de eeuwigheid.

IJDEL EGO
Op zijn laatst zul je dat ontdekken op je sterfbed. Een heleboel van wat je hebt gedaan en gezegd zal onbelangrijk lijken. Je had het evengoed ongedaan en ongezegd kunnen laten. Het is ijdel en grijpen naar wind. Maar enkele dingen zullen je als absoluut de moeite waard voorkomen. De ogenblikken dat je jezelf vergat, dat niet je ego de werkelijkheid schiep. De momenten maar waarop je jezelf liet verleiden door de stem van de liefde die je wegriep uit jezelf. Al die momenten van mededogen waarop je in het gelaat van de ander jezelf herkende. Toen een kind werd geboren en verliefdheid je vleugels gaf. Onbaatzuchtigheid is de poort naar de zin die de Eeuwige schenkt.

CHOKOLA DELEN
Lieve kinderen. Tante Martha was op bezoek. Ze had een groot stuk chocolade bij zich. Die gaf ze aan Martijn. ‘Dit is voor jullie’, zei Martha met een brede grijns. Je moet hem eerlijk delen met de kleine Esther.’ De kleine Esther kwam al aanrennen. Als het over eten en snoepen ging, dan was ze er altijd al de kippen bij. Maar Martijn trok zich met de blok chocolade terug in de garage en hij begon na te denken. ‘Eerlijk delen’, had Martha gezegd. ‘Wat is eerlijk delen? Ieder de helft? Natuurlijk niet. Esther was drie jaar jonger.’ Martijn gleed met zijn vinger over de chocolade. Hij voelde diepe gleuven. De blok was verdeeld in vijftien stukken. Martijn begon te rekenen. Hij kreeg er om te beginnen acht, want hij was acht jaar. Dan kreeg Esther er vijf. ‘Samen is dat...’ Martijn begon te tellen op zijn vingers. ‘Dertien.’ Dan waren er nog twee stukje over en die waren dan voor Martijn, want hij moest al het rekenwerk doen. Hij brak vijf stukjes af en gaf die aan Esther. Maar Esther zag direct dat ze niet de helft maar een derde deel kreeg en ze liep huilend naar mamma. ‘Kom eens hier’, zei mamma tegen Martijn. ‘Je zusje is nog klein. Ze is pas vijf jaar. Ze denkt dat je gelukkig wordt van snoep. Dat komt omdat ze pas vijf is. Jij bent al groot. Jij weet best dat het veel fijner is om een lieve jongen te zijn en een grote broer, grote knul’, en mamma gaf Martijn een knuffel en Martijn gaf nog drie blokjes aan Esther, want Ester was nog klein en die dacht dat je van snoep gelukkig wordt.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag198
gister382
deze maand1335
totaal825981