De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

ZESENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR 2000
© Harrie Brouwers, Voerendaal

HET GEWETEN VAN EEN RIJKAARD

RIJKDOM VOOR EEN KIND
De taal van Jakobus lijkt uit de zestiger jaren te stammen maar ze is veel ouder. Zijn brief klinkt wat jaloers. ‘Wee jullie rijken!’ Dat verwart mij. Ik lees automatisch: ‘Wee, wíj rijken...’ Is er iets mis met rijkdom? De kerk heeft een lange traditie van bedelmonniken, geloftes van armoede en soberheid en tegelijk van paleizen, dure gewaden en rijke hofhoudingen.
Ooit was ik op de verjaardag van een petekindje. Ik had geen cadeautje bij me. Ik zei: ‘Kom naar de winkel, dan mag je uitzoeken wat je wilt!’ Ze keek me ongelovig aan. ‘Kiezen wát ik wil?’ Ze genoot bij die gedachte. Ze was pas zes. Ze liep aan de skelters voorbij, de schommels en spelcomputers. Ineens bleef ze staan. Ze wist het zeker. Ze had een knuffeltje gezien met een zacht vel, soepel binnenwerk en stralende ogen.

AFLUENZA
Twee weken geleden groot in de krant: ‘nieuwe kinderziekte ontdekt’. ‘Afluenza’ werd ze genoemd. Een samentrekking van een Amerikaans woord voor zeer rijk en griep. De ziekte trof kinderen die opgroeiden in zeer rijke milieus waar men van gekkigheid niet meer wist wat men met zijn geld moest doen. Een verjaardagspartijtje voor een zesjarige werd gevierd door een hele speelgoedwinkel op te kopen en de kids hun gang te laten gaan. Een ander meisje ging wekelijks naar de schoonheidsspecialiste. Deze kinderen groeien zonder werkelijkheidsbesef. Hun wereld is extreem op het eigen ego gericht en geeft geen enkele voldoening. Ze ontwikkelen geen gevoel voor waarden, ze zijn hun eigen norm geworden. ‘Wee, jullie rijken’, roept Jakobus uit, ‘wat zullen jullie ongelukkig worden!’

GEEN ZONDE MAAR EEN GEVAAR
Dit is een belangrijke constatering. Rijkdom is niet een kwaad dat gestraft dient te worden. De rijke hoeft zich niet zondig te voelen. Maar hij moet oppassen dat hij niet ongelukkig wordt. Net zo goed als de arme moet oppassen dat hij niet ongelukkig wordt. Zomin als rijkdom een kwaad is, zomin is gebrek een goed.
Jaren geleden vertelde een vrouw mij dat ze depressief was. Ze was rijk. Ze konden zich alles permitteren. Maar aan haar hart knaagden de hongerende kinderen in de wereld. Beelden van vluchtende moeders wekten haar vroeg in de ochtend. Al pratend constateerden we dat ze in elk geval één ding fout deed met haar rijkdom. Ze genoot ze er niet van. Probeer gelukkig te worden. En als je wilt, bestem dan een deel van je bezit voor een doel waar je vertrouwen in hebt.
Jakobus maakt ook duidelijk waarom hij rijkdom slecht vindt. Hij vindt het slecht als mensen niet meer eerlijk zijn en niet meer delen; als de een hongert en de ander zwelgt. Als de een verteert en de ander zijn loon niet krijgt. De rijke is slecht als hij niet meer aan de ander denkt. Dan gaat hij zijn ongeluk tegemoet. Niet de hel, nee hier en nu vervreemdt hij van het leven, van tederheid en schoonheid, van wind en wolken, van merels en mos en liefde.
Armoede en rijkdom zijn relatieve begrippen. Wie naar nog rijkeren kijkt voelt zich arm, en wie naar nog armeren kijkt voelt zich rijk. De waarschuwing van Jakobus om te zorgen dat rijkdom je niet ongelukkig maakt geldt voor iedereen. Laat bezit niet je levensgeluk vergallen. Wat Jakobus precies bedoelt maken mij twee verhalen uit de joodse traditie duidelijk.

DE ETHROG
Tijdens hun Loofhuttenfeest in het najaar maken de joden een bundel van een palmtak, een mirte-tak, een wilgentak en een ethrog, een citroenachtige vrucht. De heilige rabbi Michal van Zelatsjow was arm. Uit de erfenis van zijn vader bezat hij wel een heel kostbare gebedsriem. Zijn vrouw had die al enkele keren willen verkopen om de ergste nood te lenigen. Maar de rabbi had steeds geweigerd. Dit jaar was er echter in heel Zelatsjow geen citrusvrucht te krijgen. Er was eenvoudig geen enkele aanvoer. Plotseling bood iemand op de markt een ethrog aan voor hetzelfde bedrag als men voor de antieke gebedsriem had geboden. Zonder zich te bedenken verkocht de rabbi de riem en kocht de vrucht. Toen zij vrouw daarachter kwam was ze woedend. Ze nam de vrucht, beet de punt ervan af en smeet hem op de grond, zodat de vrucht niet gaaf was en dus niet voor het feest gebruikt mocht worden. De rabbi verbeet zijn teleurstelling en bad: ‘Heer van de wereld, als u wilt dat mijn vrucht niet bruikbaar is, dan aanvaard ik dat als Uw wil.’ ‘s Nachts verscheen zijn vader hem in een droom en vertelde dat het feit dat hij niet boos geworden was, meer opzien had gebaard in de hemel dan het feit dat hij zoveel geld had uitgegeven voor de ethrog. De waarde van het leven wordt geproefd waar we uitstijgen boven onze gehechtheid aan de dingen.

HET SOEPBORD
Rabbi Jissachar Berel had in zijn jeugd slechts armoede gekend. Toen het Loofhuttenfeest aanbrak had hij niets in huis om een feestmaal te bereiden. Daarom bleef hij in de synagoge rondhangen. Zijn vrouw had echter een sierraad verkocht en een maal bereid met kaarsen, gevlochten feestbrood en aardappels. Toen de rabbi, laat, thuiskwam vond hij tot zijn vreugde een gedekte tafel. Hij waste zijn handen en wierp zich hongerig op de aardappels. Ineens drong het tot hem door hoezeer het eten hem beheerste. Hij zei tot zichzelf: ‘Berel, je zit niet in de kamer maar in je soepbord!’ Hij stond op en at niet meer. Wee, degenen die hun menselijkheid verliezen aan hun hang naar bezit.

DE TWEE WOLVEN
Lieve kinderen. Twee wolven waren vriendjes. ‘s Nachts gingen ze op zoek naar voedsel. Ergens in de buurt lag een wijngaard. Daar groeiden achter een stevig hek de lekkerste druiven. De wolven zochten een manier om binnen te komen. Tom zag het het eerst: een gat in de omheining. De twee wrongen zich erdoorheen en daar stonden rijen struiken met rijpe zoete druiven. De wolven begonnen de grootste trossen te eten. ‘Kom’, zei Tom na een kwartiertje, ‘we gaan terug, dan kunnen we nog wat spelen in het licht van de maan.’ Maar zijn vriendje was niet weg te krijgen. Die bleef maar door eten. Na een uur lag hij op apegapen! Ze zochten de uitgang. Tom glipte naar buiten, maar de buik van zijn vriendje was veel te dik geworden. De wolf bleef klem zitten en begon klagelijk te huilen. Wie té veel wil hebben die heeft tenslotte niks!


  MENU


   
BEZOEK
vandaag20
gister352
deze maand1732
totaal826378