De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

DERDE ZONDAG VAN PASEN 2000
© Harrie Brouwers, Voerendaal, 2000

DE VERREZENE HERKENNEN

HERKENNING
Ik was nog geen vier jaar. Ik lag in “Klevarie” (Calvarië), het oude ziekenhuis van Maastricht. Mijn moeder bezocht me elke middag. Vanwege besmettingsgevaar mocht ze niet mijn kamer binnen komen. Ze bleef buiten, achter het glazen venster staan. Tijdens het verplichte middagslaapje hoorde ik haar aankomen. Ik hoorde hoe ze zachtjes liep om mij niet te wekken. Ik herkende haar tred. Ze had de gewoonte om bij het lopen telkens om de andere pas even met de rechterhak de grond te raken. Ik riep tegen de zuster dat mijn moeder achter het raam stond. De zuster ontkende heftig; veel te vroeg vond ze, maar toen ze tussen de kier van het gordijn keek, zag ze haar. Ik herkende mijn moeder aan haar zachte tussenstapje.
Kinderen zijn sterk in het herkennen van anderen, soms op hele kleine details. Toen we op strooiavond sinterklaasliedjes zongen en met spanning wachtten op zwarte Piet hoorde ik even een onderdrukt kuchje in de keuken, dat feilloos Jo verried, onze hulp in de huishouding. Nu nog controleren of er gestrooid zou worden uit een zwarte handschoen. Jo herkende ik aan het onderdrukte kuchje.
Zo zijn er mensen die je herkent aan hun geur. De jas van mijn vader rook naar Dubac-tabak. Mijn moeders zakdoek naar 44-11. Anderen herken je aan hun lach. Ons buurmeisje bijvoorbeeld lachte altijd een beetje te hard, aanstellerig vonden we. Je kon haar uit de verte horen aankomen.
Meestal herkennen wij de ander aan zijn gezicht. Soms is dat verwarrend. Enkele weken geleden zong hier een Byzantijns koor uit Maastricht. De voorzitter van dat koor was een jongen met wie ik eindexamen heb gedaan in 1962. Sindsdien had ik hem nooit meer gezien. Ik had zelfs moeite om me hem voor de geest te halen. Maar hier in de kerk, tien minuten voor de dienst zag ik hem. Ik herkende terstond de stem. Het gezicht kwam me vreemd voor de eerste minuten, maar plotseling was hij er weer helemaal. Bijna onveranderd.

ONHERKENBARE JEZUS
Des te raadselachtiger zijn de verschijningsverhalen in het evangelie. De evangelisten vertellen ons allemaal hoe de eerste leerlingen na Jezus’ dood aangrijpende ervaringen hebben van de nabijheid van de Heer. Maar er is iets aan de hand met die verhalen. Ze maken duidelijk dat Jezus niet zomaar herkenbaar is. De leerlingen wandelen en praten met hem het hele eind naar Emmaus, maar ze herkennen hem niet. Hij lijkt een vreemdeling, een volkomen onbekende. Hij heeft kennelijk niet het gezicht en de gestalte van de Jezus met wie ze door Palestina hebben gereisd. Hij lijkt op de tuinman, of zomaar op een visser of voorbijganger. Toch, zo wordt ons op het hart gedrukt, is hij geen spook, geen geest. Hij kan gewoon een gebakken visje pakken, kauwen en doorslikken. De Heer gaat kennelijk schuil in de gestalte van medemensen die op cruciale ogenblikken opduiken in hun leven. Zo lees ik dat bij Lucas. De vrienden herkennen hun Heer niet aan zijn gezicht of gestalte, niet aan zijn gang of geur en ook niet aan zijn stem.

MENSEN MET LITTEKENS
Vandaag vertelt Lucas dat ze hem herkennen aan zijn handen en zijn voeten. Duidelijker gezegd: ze herkennen hem aan de tekenen van het lijden. De verrezene zoekt zijn leerlingen te ontmoeten in de gestalte van lijdende mens. Letterlijk wordt het woord van Jezus waargemaakt: “Ik had honger en jullie hebben Mij te eten gegeven, en anderen hebben mij hun brood geweigerd. Ik was ziek en jullie hebben me opgezocht, en anderen hebben me langs de kant van de weg laten liggen. Voor de leerlingen is dit niet een wijze van spreken maar het is de diepste werkelijkheid waarvoor het geloof hun de ogen opent.
Jezus wordt de Levende, hun gids, als zij woorden van vergeving spreken, als ze brood breken en delen en vandaag dus, als zij de lijdende mens diep in de ogen zien.
Zo zijn de leerlingen op zoek gegaan. Ze hebben de medemens diep in de ogen gekeken. Ze zijn gevoelig geworden voor het lot van misdeelden en verstotenen. Ze herkenden hun Heer voortaan aan zijn handen en voeten, aan de wonden en aan de pijn.

DE MONNIK DIE GOD WILDE ZIEN
Lieve kinderen. Er was eens een monnik. Hij woonde in een arm hutje aan de rand van een bos. Hij bad vijf keer per dag lange gebeden, plukte wat vruchten en ging af en toe uit bedelen. Het leven viel de monnik zwaar want hij begon oud te worden. Daarom bad: “Goede God, de mensen lachen mij uit, omdat ik zo armoedig woon en weinig eet en drink. Ze roepen me na: die oude dwaas gelooft in God! Daarom vraag ik U of ik U één keertje in mijn leven mag zien.” Op zekere dag in het jaar 1835 kreeg de monnik een droom. De engel Gabriël verscheen en zei: “Ga op reis om Pasen te vieren in de kathedraal van Moskou, dan zul je God zien.” De monnik pakte een paar spulletjes en ging op weg. Hij was nog geen halve dag onderweg toen een oud vrouwtje riep. Ze lag ziek in bed en er was niemand om haar te verzorgen. De monnik haalde water voor haar. Hij gaf haar te drinken tot de koorts geweken was. Toen zette hij de reis voort. De volgende dag zat een kind op de stoep te huilen. “Ik ben verdwaald”, snikte het meisje. De monnik nam het kind bij de hand en zocht naar de ouders van de kleine. De derde dag was er opnieuw oponthoud. De monnik had geen geld om een bedelaar iets te geven en hij besloot om in het dichtstbijzijnde herberg een dag te werken. Al met al kwam de monnik te laat in de Moskou. Doodmoe ging hij teleurgesteld zitten op de trappen van de kathedraal. “Goede God, het spijt me dat ik te laat ben, waarom laat U zich toch niet even aan mij zien; ik heb toch mijn hele leven in Uw dienst gesteld?” De monnik viel in een diepe slaap. Toen verscheen hem opnieuw de engel Gabriël. Die zei: “God begrijpt u niet. Hij heeft zich onderweg toch al drie keer aan u laten zien!” Opgewekt liep de monnik de lange weg naar huis terug. Hij huppelde bijna! Jawel, hij had God gezien. Drie keer.


  MENU


   
BEZOEK
vandaag196
gister223
deze maand1556
totaal826202