De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

vierder zondag van pasen 2009 © H.Brouwers, Voerendaal 2009

TEGEN ONPERSOONLIJKE UITVAARTEN!


DE SCHURK

Ergens in Galicië lag een man al drie dagen dood boven de aarde. De Joden daar vonden dat ze iemand niet konden begraven zonder dat er een grafrede werd uitgesproken. Maar deze Jankl was een oplichter en een zuiplap geweest. Niemand kon over hem iets goeds vertellen, en dat hoorde toch bij een begrafenis. De gemeente loofde tenslotte een beloning uit en de voerman Götzl meldde zich. Bij het open graf begon hij zijn rede. ‘Geachte aanwezigen, we weten allemaal dat de overledene een bedrieger en drinker was. Iedereen heeft onder hem geleden, maar - laten we eerlijk zijn -, vergeleken bij zijn twee zonen was hij een heilige!’
Aan elk graf moet iets barmhartigs worden gezegd en dat geld ook bij de wieg en eigenlijk altijd wanneer de naam van God valt!

DOPELING EN VORMELING
Als ik de doop begin van een tweede kindje, dan vind ik het leuk om de oudste er bij te betrekken. Mitch had een zusje gekregen. Daarom begon ik aldus: ‘Beste mensen, we zijn hier samengekomen omdat Mitch...’, ik wacht even om het tot de oortjes van Mitch te laten doordringen en om hem tussen de andere kinderen te vinden. Op dat moment grijpen twee oma’s en drie tantes sissend in. ‘Tanja’, roepen ze! Ik ga onverstoorbaar verder: ‘...omdat Mitch een zusje heeft gekregen.’ Iedereen lacht opgelucht. Het zou heel vervelend zijn als iemand onder een verkeerde naam gedoopt zou worden. Je wilt gekend zijn. Juist in de heilige ruimte van God ben je gekend bij je naam.
Als een peetoom zijn petekindje in de armen draagt, vraag ik: ‘Beloof je een lieve oom te zijn voor je petekind en mee te werken aan zijn levensgeluk?’ Ook dan is er altijd wel een attent familielid dat me toeroept ‘háár, háár levensgeluk’, maar het is nu eenmaal een petekind en zijn geluk, ook als het een meisje is. Iedereen werkt mee om van de doop iets heel persoonlijks en intiems te maken.
De bisschop doet dat ook als hij komt vormen. De ouders houden hun hand op de schouder van hun puber en zeggen: ‘Dit is onze Angela’. En de bisschop zegt: ‘Angela ik zalf je....’ De pope in de orthodoxe kerk doet het altijd: de gelovige bij de voornaam aanspreken wanneer hij hem bijvoorbeeld de communie geeft. Gods genade is iets heel persoonlijks..

BIJ NAAM EN TOENAAM
Ik denk dat deze gevoeligheid uit het evangelie van Johannes stamt. Daar zegt Jezus: ‘Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen bij hun naam. En zij kennen mijn stem.’ De relatie tussen mens en God is heel persoonlijk en dat drukt de liturgie uit.
Een enkele keer komt iemand me dankbaar en opgelucht vertellen dat hij ergens in Nederland een mooie, persoonlijke afscheidsdienst heeft meegemaakt, geleid door een pastoraal werkster. Maar helaas krijg ik veel vaker telefoontjes of e-mails van mensen die diep gefrustreerd en teleurgesteld van een begrafenis terugkomen. Laatst was het weer raak. Iemand had een collega begraven van nauwelijks middelbare leeftijd. De dienst had lang geduurd, maar er was bij haar geen woord van blijven hangen. Geen enkele zin had haar hart geraakt. Alleen waarschuwende woorden hadden er geklonken: dat maar vooral niet iedereen ter communie moest gaan. En veel belerende woorden waren er geweest, honderd minuten lang, uitleg over de Mis en God en de hemel. Over de persoon van de dierbare geen woord, alleen dat ze nu een engel voor ons in de hemel was. Een standaard preek was het, die de voorganger bij elke uitvaart kon houden als hij ‘hij en zij’ en ‘zijn en haar’ maar goed invulde van tevoren. Gelovigen zijn daarover terecht geschokt. Het is hoogmoedig om Jezus’ woord in de wind te slaan: ‘ik ken de mijnen en de mijnen kennen mij.’ De liturgie is het teken van Gods nabijheid en ze moet met warme symbolen uitdrukken dat God ons kent, in hart en nieren, beter dan wij onszelf kennen. De voorganger mag niet de toon aanslaan van een beoordelaar. Hij wijst geen recht, maar hij moet wel proberen om zich tot tolk te maken van Gods barmhartig weten, want Hij kent ons bij onze naam.
Het was nog niet zo’n gekke regel in Galicië, dat een mens pas begraven mocht worden als iemand iets goeds over hem vertellen kon. Zulke herders hebben we nodig!

OP ZOEK NAAR NAPOLEON
Maartje was verdrietig. Ze huilde dikke tranen. Napoleon was verdwenen. Napoleon was al twee jaar het hondje van Maartje. Ze had heel lang moeten zeuren voordat hij mee op vakantie naar het huisje in Frankrijk mocht. Maartje had gedreigd dat ze zonder Napoleon niet meeging. Die middag hadden ze in de wei gespeeld. Achter de prikkeldraad liep de grond steil omlaag. Daar mocht ze niet komen van pappa. Aan de andere kant begon een donker bos, veertig meter van het huisje. Ze had gemerkt dat Napoleon daar erg nieuwsgierig naar was. En nu was hij weg. Al een uur was hij verdwenen. Pappa had de hele omgeving afgelopen. Elke vijf meter had hij ‘Napoleon’ geroepen. Een paar Fransen hadden ook van alles teruggeroepen, maar van Napoleon kwam taal noch teken. Toen had Maartje gezegd: ‘Laat mij eens roepen. Mij hoort hij wel.’ Samen met pappa was ze naar de bosrand gelopen. ‘Napoleon!’ Ze wachtte bijna eerbiedig. Toen naar de afgrond aan het eind van het weitje. ‘Napoleon.’ Ze wachtte weer, en ineens hoorde ze een zacht gekreun. Napoleon was omlaag gegleden en stond op een klein stukje groen, doodsbang te trillen. Maartje huilde van geluk. Ze had hem gevonden. ‘Hij is bang. Maar hij hoorde mijn stem’, zei ze trots en wilde het ravijn in lopen. ‘Blijf staan!’, riep pappa hard. ‘Dalijk zijn we jou ook kwijt.’ Stokstijf bleef Maartje staan, want Maartje luisterde naar de stem van pappa!

автомобильные сайты латвии

  MENU


   
BEZOEK
vandaag123
gister172
deze maand878
totaal825524