De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

2010 - 3de zondag van Pasen © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

DE BELANGRIJKSTE VRAAG

 

 

SCHEEPSRECHT

‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Er wordt Petrus iets gevraagd. ‘Ja, Heer!’ Petrus is zeker van zijn zaak. Nu wel. Enkele weken geleden was dat wel anders. ‘Hè, jij daar! Jij hoort ook bij die Nazareeër?’ ‘Nee, hoor, ik ken hem niet!’ Hij was bang. Het antwoord was uit paniek geboren. Misschien telt daarom het eerste antwoord nog niet zo echt. In het recht bestaat een traditie. ‘Eenmaal..., andermaal..., verkocht!’ De derde keer telt pas. ‘Een, twee, drie!’ Dan mocht je rennen of kussen of trappen. Bij drie is het definitief. Drie is recht, zelfs op het schip, waar de kapitein recht mag spreken. In het scheepsrecht speelde drie een grote rol. ‘Een, twee dier, in godsnaam’ waren de laatste woorden aan een zeemansgraf. En een eed afleggen moest je doen zonder je te vergissen. Eén verkeerd uitgesproken lettergreep maakte de eed ongeldig, maar je mocht het wel opnieuw doen, en nog eens, tot drie keer toe. Dan moest het goed zijn. ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van mij?’, klonk het weer. Nu werd Petrus nerveus. Waarom vroeg hij het opnieuw? Geloofde hij hem niet? ‘Jawel, jij was wel bij die man, jij hebt zijn tongval!’ klonk de stem van een meisje in zijn hoofd. ‘Nee hoor, ik ken die man niet.’

ARE YOU HAPPY?

Jaren geleden was een vriend van me in Marokko. Hij was uitgenodigd op de bruiloft van een Parijse medestudent. Het huwelijk in de Marokkaanse woestijn was een intense ervaring. Enkele dagen voor het feest bezocht de bruidegom samen met zijn vrienden een geestelijke leidsman. Ze zaten in een tent. Het gesprek werd in het Arabisch gevoerd en hij kon er niets van volgen, maar na een half uur had de wijze het gesprek onderbroken. Hij had mijn vriend plotseling recht in de ogen gekeken en met een zachte stem gevraagd: ‘Are you happy?’ Hij was ervan geschrokken; had er niet op gerekend; bloosde vanwege alle aandacht en zei toen: ‘Sure, I’m happy!’ De wijze keek hem innig aan en knikte tevreden: ‘That’s nice!’ Het gesprek werd vervolgd. Een minuut of tien later wendde de wijze zich opnieuw onverwacht tot mijn vriend. Hij keek hem in de ogen en vroeg: ‘Are you happy?’ Dezelfde vraag, maar nu viel ze een etage dieper in zijn ziel. Het werd een gewetensvraag. Was hij wel gelukkig? Zou de wijze zijn eenzaamheid zien, zijn angst? Kon hij liegen tegenover deze geestelijke; in deze sfeer van gastvrijheid? Kon hij hier de waarheid zeggen in de hitte van deze bedoeïenentent? En wat was de waarheid? ‘Yes, ik think so.’ De wijze knikte. ‘That’s nice!’, en hij vervolgde het gesprek. Mijn vriend zat nog te piekeren over de reden waarom de wijze op zijn vraag was teruggekomen, toen de wijze hem voor de derde keer aankeek en vroeg: ‘Are you happy?’ ‘Yes, I think so’, had hij geantwoord. Hij was er niet meer zeker van. De vraag is tientallen jaren door zijn hoofd blijven spelen. Ben ik gelukkig...? Drie keer vragen is pas echt vragen. De derde keer wordt de vraag een existentiële gewetensvraag.

HOU JE VAN ME?

‘Simon, zoon van Johannes houd je van me?’ Het doet Petrus pijn. Hij hoorde de voetstappen van het dienstmeisje toen hij zich bij het gerechtsgebouw stond te warmen. Enkele vertrekken verder werd Jezus verhoord. Toen had er een haan gekraaid. ‘Are you happy?’ De derde keer heeft de vraag de diepste laag van de ziel geraakt en alles in beroering gebracht. ‘U weet toch dat ik van u houd!’
Misschien is de volle omvang van de vraag pas jaren later tot Petrus doorgedrongen. Jezus was afscheid aan het nemen. Hij wilde hem zijn geestelijke erfenis overdragen. ‘Hoed mijn kudde.’
In de kamer van het nachtelijk ziekenhuis buigt een dochter zich over haar stervende vader. Ze is na een lange rit gearriveerd uit Zoetermeer. Goddank heeft ze hem nog levend aangetroffen. De relatie tussen vader en dochter was al twintig jaar vertroebeld. Ze aait hem onwennig over zijn schedel en vraagt gejaagd: ‘Wat zeg je?’ Ze werpt een blik naar achter: ‘Ik kan hem niet verstaan.’ Het spreken van vader is een soort zuchten geworden. De lippen bewegen nauwelijks. De dochter spant zich tot het uiterste in om dat ene woord te horen, dat ene woord dat er toe doet: ik houd van je. Ik ben trots op je. Het is van levensbelang dat ze het hoort. En dan zegt ze het zelf. ‘Ik hou van je, pap!’ Ze snikt. Het hoge woord is er eindelijk uit. Ze heeft het nog twee keer herhaald.

EEN, TWEE, DRIE!

Lieve kinderen. ‘Ik tel tot drie!’ zei mamma streng. ‘Eén..., twee..., drie!’ Snel griste Thijs zijn schrift, potloden, zakdoek en beker van de tafel en begon te dekken. Als mamma tot drie ging tellen dan was het menens. Toen Thijs klaar was met dekken was mamma nog lang niet klaar met koken. Dat ging altijd zo- wist hij van tevoren! Hij had best nog wat langer kunnen kleuren. ‘Wanneer gaan we nu eindelijk eten” riep hij naar de keuken. En toen: ‘Ik tel tot drie!’ Mamma zweeg wijselijk en Thijs begon te tellen. ‘Eén...’ Hij wachtte even. ‘Te-weee.....’, hij wachtte weer, maar hoorde nog niets... ‘Twee-en-een-kwart....’ Want je kunt tot drie tellen in tien stappen... ‘Twee-en-een half....’ En toen kwam mamma binnen met de erwtensoep en een krachtig ‘Drie!’ Daarna at Thijs nog pannenkoeken. Drie keer raden hoeveel. Juist! Drie pannenkoeken met stroop. ‘En nu een-twee-drie naar bed’, riep mamma opgewekt. Nu was Thijs het moe en riep: ‘vijf-zes-zeven, eerst computer ik nog even!’

 


  MENU


   
BEZOEK
vandaag134
gister382
deze maand1271
totaal825917