De genoemde datums laten het moment van publicatie zien, 
De datum waarop de preek gehouden is ligt gewoonlijk een week later

2012 - 1ste zondag van de advent © Harrie Brouwers, Voerendaal

 

 

GOUDEN RAND

 

 

KOMST EN WEDERKOMST

Mensen die zichzelf ongelovig noemen, leven in dezelfde wereld als mensen die gelovig zijn. Ze zien dezelfde zon opgaan en eten dezelfde mosselen. Ze vinden Mozart en Bach even mooi of irritant en kleden zich meestal met dezelfde truien en jassen. Misschien zijn het ook wel dezelfde mensen die soms gelovig en soms ongelovig zijn! Wat is eigenlijk het verschil?
Vandaag is het de eerste zondag van de advent. Van oudsher is de kersttijd een feest geweest van het licht dat het gevecht met de duisternis gaat  winnen; de winter kentert; de dagen lengen. De Christenen hebben dat feest een eigen inhoud gegeven. De terugkerende zon is God die verschijnt in de wereld van de mensen; het Heilige treedt ons leven binnen.
Bij het doorbreken van God in de materie, dachten de Romeinse christenen vooral aan de geboorte van Jezus. De Frankische traditie dacht eerder aan de wederkomst van Christus; aan de mensenzoon die aan het einde der tijden definitief de goddelijke werkelijkheid vestigt in ons vergankelijk bestaan. Daarom lezen we in de advent enerzijds verhalen over Jezus’ geboorte, over Jan de Doper en Maria, en anderzijds over de ondergang van de wereld.

 

WONDER OF TOEVAL
Een gelovige wordt net zo geboren als de ongelovige, uit de liefde van man en vrouw. Een gelovige keert na verloop van tijd terug tot de aarde, net als de ongelovige. Maar er is een verschil in beleving! Is er achter de horizon van ons kennen een kille leegte of is daar een warm mysterie?
Voor de gelovige is de geboorte een wonder met een bedoeling. De mens doet er toe, hij heeft een taak. Het is niet onverschillig dat hij bestaat. Het leven is iets dat zin en betekenis heeft; dat gewild is. Daarom viert een gelovige de geboorte ook niet alleen maar met een babyborrel - wat een rot woord trouwens! Hij neemt zijn kind mee naar een kerk en bidt; hij gaat aan de gang met water en vuur, met stilte en zang.

 

AFGANG OF THUISKOMST
En ook de dood is geen loutere afgang, geen opruiming van de materie die van een mens was overgebleven. Nee, de dood is een mysterie. Aan het einde van de tijd is God nog niet ten einde gekomen. Ook daar zijn we gedragen. De dood is een thuiskomst, een bestemming. Het geloof geeft de mens een glans van heiligheid. Hij is niet ontstaan uit toevalligheid en bestemd tot noodlottigheid. Hij gaat niet van niets naar niets... Nee, hij is er met een reden en hem wordt rekenschap gevraagd.
Het geloof vormt een achtergrond waartegen een mensenleven zich als een zinvol gebeuren afspeelt. Nu zie ik in mijn vrienden- en kennissenkring dat ongelovigen zichzelf ook ervaren als een betekenisvolle lieden, geroepen tot liefde. Maar ik denk dat dit levensgevoel is overgebleven van de generaties gelovigen die hen zijn voorgegaan. Zonder God is er geen goed en kwaad. Zonder zin is er geen kompas. Daar regeert het toeval en is het recht aan de sterkste, als je al van recht kunt spreken.

 

HEILIGHEID
Ik zei het straks al, misschien moeten we niet de mensheid onderverdelen in hen die geloven en hen die niet geloven. Misschien is het eerder zo dat  we op zijn tijd allemaal gelovig zijn en op zijn tijd allemaal ongelovig. Ongelovig ben ik als een kind er niet toe doet, als ik de heiligheid ervan niet kan ervaren, als zijn woordjes mij koud laten en zijn tekening me niet ontroert. Als ik het overlaat aan de honger waarin het geboren is. Gelovig ben ik als ik niet uitgekeken raak op zijn open ogen en zijn grijpende vingertjes, als ik ervaar dat ik mijn leven voor hem zou geven als dat gevraagd werd. Gelovig ben ik als ik in dit kindje kan voelen dat God mens geworden is; dat hier iets heiligs is ontwaakt.
Ongelovig ben ik als de dood het hele leven waardeloos maakt; als ik me toe-eigen wat lekker en leuk is en niet bekommerd ben om de wereld waarin onze kleinkinderen moeten leven. Gelovig ben ik als ik een bloem leg op een graf, als ik naar de sterren kijk; als ik dank-je-wel zucht en een lichtje aansteek en in mijn hart de nagedachtenis bewaar omdat deze mens niet zomaar een voorbijganger was maar een signaal uit de eeuwigheid.
Moge de advent ons opnieuw spitsen op die gouden rand die om ons leven ligt. De geboorte is geen toeval en de dood is geen noodlot; ze zijn onze grenzen met de Eeuwige.

 

OP BLOTE VOETEN
Lieve kinderen. Karina had haar nieuwe rode laarsje bij de open haard gezet. Van mamma mocht ze maar één keer per week haar schoen zetten. Daarom had zij iets slims bedacht. Ze had aan oma gevraagd of ze bij haar ook een schoen mocht zetten. ‘Tuurlijk mag je dat!’, had oma gezegd. ‘Maar het is lang geleden dat hier kinderen woonden, dus ik weet niet of Sint mijn dak nog kent!’ Die middag had Karina haar andere rode laarsje naar oma gebracht. Karina werd er een beetje overmoedig van. Ze belde tante Els op: ‘Els, mag ik bij jou een schoen zetten?’ En die middag bracht ze haar zwarte wandelschoenen naar Els. Vlak voor het avondeten zei Karina: ‘Mamma, ik loop nog even bij opa langs.’ Aan opa bracht ze haar bruine doordeweekse schoenen. En bij de lieve buurvrouw bracht ze na het avondeten ook nog snel haar gympen! Op haar pantoffels kwam ze tuis!
Het was nog vroeg in de ochtend. Mamma stond aan Karina’s bed te rammelen. ‘Opstaan! Kijk eens naar buiten! De eerste sneeuw! Trek maar gauw je rode laarsjes aan.’ Daar had je het probleem al. Karina barstte in tranen uit. Au! Er zat een snoepje in haar overgebleven laars! Wie teveel wil hebben, loopt straks op blote voeten!

 

 

разработка сайтов нижний новгород


  MENU


   
BEZOEK
vandaag210
gister112
deze maand4744
totaal819196